De bellenblazer(1931)–Martien Beversluis– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] De Fontein Hoe klein van toon, hoe simpel luidt uw lied, fontein, die werpt uw vreugde uit en uw verdriet. Hoe recht en zuiver-rijzend wuift uw wil gelijk een toren. Maar breekt, zooals een bloem, die stuift, in zich verloren. De zwaluw zwenkt en slechts de val, fontein, van uw doorzichtb're stralenhal heerscht op het plein. De opstand van het eenzaam hart dat luid wil spreken, maar breekt in 't eerste woord van smart, zijt gij tot teeken. Staat op.... en rijst in hemels wil, en zij geprezen, o grond, waaruit ik klaarheid til, zoo roept uw wezen. Tot U stort ik mijn stroomen uit, o licht heelal, voordat ik, waar mijn drift ontspruit, weer sterven zal. [pagina 23] [p. 23] De nevel wolkt en drop bij drop vloeit neer. En eeuwig stormt de wilstocht op en neigt zich weer. Het bruischt en schiet almachtig tot een kroon van vonken; maar wordt in 't juichen al aandachtig en alom bezonken. O! eeuwig beeld van leven, gij fontein! van immer wiss'lend, immer vrij te willen zijn.... O! droom van licht naar droefenis die zich ontspon, voor in te keeren, waar zij is weer d'eigen bron. De neergang maakt het stijgen waar. Ik lach, ik ween.... de roerselen stroomen in elkaar en worden één. Vanaf den fonkelenden top stort ik omlaag en weet de vreugde staat slechts mischend op door leed. [pagina 24] [p. 24] Ik sta geleund aan uwe kom, fontein. Zoo stroomt het leven schoon weerom in wat het tracht te zijn. Het eeuwig rijzen, eeuwig dalen, valt en herstreeft. Fontein, gij zijt mijn leed in tale, die vreugde geeft. Aan Ine. Vorige Volgende