kiesen een zuyvere en klare Lucht, als de alderbequaemste, tot behoudenisse der gesontheydt. Want een vuyle en stinckende Lucht, die mistigh en met quade dampen vervult is, en kan niemandt goet ofte ghesont wesen, en moer daerom van een yeghelijck geschout werden. Insonderheyt, indien op eenighe plaetsen de Lucht altijt onghesont, is soo sal de gene, die sijn leven en gesontheyt lief heeft, hem wachten om aldaer te gaen woonen. Maer de gene die nootsakelijck in alsulcke ongesonde plaetsen haer woonplaets hebben, en dat haer gelegentheydt niet toe en laet, om deselve te verlaten, die sullen haer best doen, om de quade Lucht, soo veel als 't mogelijck is, te verbeteren. Het welck geschieden sal met deuren en vensters, die in 't Oosten en Noorden staen, open te setten, endede Son en Winden, daer door te ontfanghen, als oock in de kamers veeltijts vuur te stoken van wel-rieckent hout. Op soodanighe manier heeft Hippocrates de Pest uyt Griecken-lant verjaeght, ende de Lucht met vuuren gesuy vert. En Empedocles, gelijck Plutarchus beschrijft, met het sluyten van een gat in sekeren Berg, die over de gantsche Landouwe een swaren en ongesonden damp uyt-gaf, sloot mede de pest uyt dat Lantschap.
En al-hoewel wy het uytmuyten van de Lucht, in hitte, koude, vochtigheydt en droochte niet geheel en konnen vlieden: soo kan sulcks evenwel ten deele verandert en verbetert werden.
De Lucht die al te kout is, kanmen met goet vuur verwarmen, van eycken-hout, ofte genever-hout, het welck oock een aenghenamen reuck geeft. Soo kanmen oock een Kamer beroocken met nagels te branden, of genever-besien: oft oock op een ysere schop heet ghemaeckt zijnde, te laten druypen van den bruynen Balsem, die veel uyt West-Indien ghebracht werdt. In Duytslant gebruycken sy hier toe de Badt-stoven, soo datse van haren Winter een Somer maken, en dat niet alleen in haer huysen, maer oock midden in 't lant. Gelijck daer sijn de Hoven te Heydelbergh in den Pals, en te Cassel in 't Lant van Hessen, diemen 's Winters met planken besluyt, hebbende op de vierhoecken stoven, die het binnenste matelijck verwarmen, soo dat daer wassen Orangieboomen, Citroen-boomen, Vijge-boomen, Granate-boomen, also groote en goede vruchten dragende, als ick op de Grensen van Provence in Vranckrijck, ofte by Genua in Italien gesien hebbe.
Indien oock de Lucht al te heet was, deselve kan gematight werden, met kout water gestadigh van het eene vat in 't ander te gieten,oft over de vloer te sprenghen, ofte oock linden dat in 't kout water gesteken heeft, in de Kamer op te hangen, ende de vloer te bestroyen met versche Rosen, Wilge-bladeren, Biesen, Wijngaert-rancken, Bloemen van Plompen, en diergelijcke verkoelende kruyden. In Italien werdt over vele Tafelen een deur oft bart boven aen de solder vast zijnde, op en neder gehaelt, by-na ghelijckmen de klock luyt, welcke wint, gelijck als een wayer, groote verkoelinghen aen de gasten geeft.
Al te vochtige Lucht kan met vuur en reuck van verwarmende speçerijen, en wel rieckent hout verbetert worden, ghelijck terstont van de koude Lucht geseydt is.
Al te drooge, wert met nat-maken, ende stroyen van biesen, en andere vochtighe kruyden ghematight.
Ten tweeden, wat Spijs en Dranck aengaet; alhoewel mede een en deselve Spijs een yegelijck niet bequaem en is, en elck sijnen eygen kost heeft, ghelijck hier na geseydt sal werden: soo is nochtans hier oock yet, dat alle en een yder dient wel te onderhouden. Want voor-eerst soo en kan Spijse van quaden gijl voor niemant ghesont sijn. Alsoo moet oock het langh gebruyck van grove, taeye, slijmerighe, koude, heele vette, en scherpe Spijse van een yegelijck gelaten werden. Want van soodanige Kost, alsoo hy niet wel en verteert, noch oock geen goet voedsel en geeft, groeyen veel quade humeuren ofte vochtigheden, oorsaken van menichvuldighe ende vercheyde sieckten. Soo dat de beste Spijse is, en die het beste voedtsel geeft, de welcke niet te dick ofte te taey van gijl en is ofte oock al te dun en te waterigh. Want die te dun is, alsoose weynigh voedsel geeft, ende, ghelijckmen seydt, niet aen de ribben en kleeft, soo maeckt sy de Lichamen slap en magher. Die dan tusschen beyde gaet, dat is de gesontste, en soodanighe maeckt middelmatigh bloet, en een fris, gesondt, en sterck lichaem. Wy moeten dan altijt de gesonde en goede kost voor de quade en ongesonde verkiesen; de beste voor de slechtste. Maer hier dient evenwel oock eenigh oogen-merck genomen te werden op den lust. Want deselve maeckt dat de aengename Spijse sterekelijck van de maegh werdt ingetrocken, wel en vast omhelst, geluckelijck verteert en het quaedt datter in is, overwonnen en verbetert. Daer onaenghename Spijse, hoe goedt datse oock is, alsse sonder smaeck en lust gegeten werdt, doet walgen; en alsoose de Maegh met tegen heyt ontsanght, en niet wel en verteert, soo en konnen daer van niet anders als raeuwe en quade humeuren in het Lichaem groeyen. Ten anderen, dienter op de Gewoonte gelet, gelijck terstont gheseydt is. En het gene wy van de Spijse nu vermaent hebben, moet oock van den Dranck verstaen werden. Hier beneffens staet dit oock by een yegelijck waer te nemen, datmen soo veel van de Spijse nuttight, waer door de krachten verquickt, maer niet overladen en werden, gelijck Cicero seer wel seyt in het eerste Boeck van sijn Officien. Want als men de Spijse gebruyckt op de behoorlijcke mate, en niet te veel oft te gulsich in en slockt, soo werdt de natuerlijcke warmte in goeden stant bewaert, het welck den mensche in een vaste ghesontheydt onderhout, en doet alle werkinghe vlijtigher geschieden. Maer als door te vele Spijfe de natuerlijcke warmte overstolpt werdt, dan is 't datter veel grove en raeuwe humeuren groeyen, ende dat alle wereking he der Zielen, en des lichaems vertraghen, oock een wanckelbare gesontheydt, en veelvoudighe sieckten voort-komen. Also komt mede door te veel vasten het lichaem te verdroogen, en uyt te teeren. Dan hier en is soo dickwils geen swarigheydt afte verwachten, als van het veel brassen en slempen, waertoe den eenen den anderen in Gelaghen en maeltijden dickwils met gewelt parst; gantsch tegen de Gesondtheydt, ende de Tafel-wetten van onsen Poët:
De weert, na onsen raet, die moet ten eersten schowen,
De Gasten aen den Disch met kracht te willen houwen;
De Gasten tegen meugh te porren tot den dranck,
De Gasten in het Huys te sluyten tegen danck.