Johan Michel Dautzenberg 1808-1869(1935)–A.-E. van Beughem– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 224] [p. 224] Wisselzang. Horatius: Toen ik lief u en dierbaer was, En geen ander de witglansende schouders u Dorst meermogend, omsingelen Leefde ik zaliger dan Persiëns Opperheer. Lydia: Toen gij gloeidet voor mij alleen En nog Lydia niet lager dan Chloë stond, Toen was Lydia hoog vermaerd Ja, liet Ilia, Rooms moeder, aen glans terug. Horatius: Althans leidt de Thracerin Chloë, zoeten gezangs kundig en citherspels; Graeg ja lyde ik voor haer den dood, Wen slechts 't noodlot aen haer langer een leven schenkt. Lydia: My is minnende Calais, Zoon van Ornytus uit Thyrium, weergeliefd Tweemael leide ik den dood voor hem, Wen slechts 't noodlot aen hem langer een leven schenkt. Horatius: Hoe als vroegere liefde ons nu, Voegt in 't yzeren juk, ons 't gescheiden paer? Als nu Chloë vergeten wordt, En u, u der versmaedde, open de deure staet? Lydia: Wykt voor hem ook der sterren glans, Zyt gy lichter dan kurk, heviger in u' toorn Dan zelfs Hadryas baren zyn: Ik - mocht leven met u, sterven met u vereend! Br. 2, 1847, p. 358. Vorige