Johan Michel Dautzenberg 1808-1869(1935)–A.-E. van Beughem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Dryvende kransen Toen ik nog een knaepjen was En bly woelde in 't lentegras By de beek der weide Wierp ik soms een bloemenkrans In der golven zilverdans 'k Zuchtte dan en zeide: ‘Bloemen geluw, rood en bont Die natuer volop my jont, 'k Zende u naer den molen Mocht des mulders dochterlyn Lief u vinden bloemen myn Mocht ge niet verdolen!’ Wat ik eens als knaepjen deed, Ben ik nog te doen gereed Met myn dichtjens allen; 'k Werp ze vol herinnering In des levens dobbering: Zullen ze eens u bevallen? Dat beslis ik waerlik niet, Dat besliss' de stille vliet, Die daer henen wiegelt; Vriendschap - 's mulders dochterlyn - Vindt gewis myn dichtjens fyn Als ze er zich in spiegelt. VNK 1852, p. 1852 160. Brussel, 20-1-1851. Vorige Volgende