Johan Michel Dautzenberg 1808-1869
(1935)–A.-E. van Beughem– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
JOHAN MICHIEL DAUTZENBERG
| |
[pagina 1]
| |
[Inleidend woord]Was het aanvankelijk doel van mijn opzoekingen een synthetisch overzicht te geven over de weerslag, dien het Europeesche formalisme op onze eigen Vlaamsche literatuur mocht hebben uitgeoefend, zoo bleek gedurende mijn opsporingen deze invloed al grooter en grooter, zoodat het mij materieel onmogelijk werd een dusdanig uitgebreid onderwerp in zulke korte spanne tijds als mij voor de uitwerking van deze studie toegemeten werd, naar behooren te kunnen uitdiepen. Reeds veel materiaal was verzameld, en meer en meer werd het duidelijk, hoe de groote meerderheid van onze dichters, die in de tweede helft van voorgaande eeuw optraden, middellijk of onmiddellijk den invloed van de formalistische hervormingspogingen van één man, den dichter Dautzenberg, hadden ondergaan. Alhoewel zijn rol zoo aanzienlijk geweest is, werd hij echter tot nog toe weinig behandeld; we kunnen slechts wijzen op de studie van J. Bouchery, veeleer een samenvoeging van uittreksels uit de gedichten en een oratorische verheerlijking van den dichter en op deze van Dr. M. Sabbe, die, in zijn ‘Dautzenbergiana’, een zeer goede samenvatting van de brieven aan J. Van Dam Thzn gaf. Verder bezitten we nog de inleiding tot de ‘Bloemlezing’ door Arnold Sauwen en een paar artikelen van Karel Van den Oever in zijn ‘Kritische Opstellen’. Van al de literatuurgeschiedenissen geven slechts deze van Coopman en Scharpé en vooral die van P. Hamelius een betrekkelijk uitgebreide studie over het werk en de beteekenis van Dautzenberg. Wat aan brieven nog bestaat en in verschillende bibliotheken berust, werd tot hiertoe (uitgezonderd de brieven aan Van Dam) nog nergens besproken; nochtans is uit deze brieven, voorhanden in de Koninklijke Vl. Acad., de Universiteitsbibliotheek te Gent, het Museum voor Vl. Letterkunde te Antwerpen, de Mij voor Nederl. Letterk. te Leiden, en de Bibliotheca Thymania te Amsterdam heel wat te halen, dat ons den man van naderbij leert kennen en licht | |
[pagina 2]
| |
werpt op heel wat feiten uit dien tijd! Des te belangwekkender zijn deze weinige brieven, daar al de andere geschriften van Dautzenberg, door De Cort nog vermeld, verloren zijn geraakt; ook de brieven aan Dautzenberg gerichtGa naar voetnoot(1) zijn nergens meer te vinden! Hoe jammer dat verlies is blijkt vooral, wanneer men poogt een chronologisch beeld te krijgen van het ontstaan van zijn verschillende stukken, waarvan het grootste deel niet meer te dateeren is! Wat hieromtrent op te maken was, hetzij uit vroegere drukken, hetzij uit een der bewaard gebleven brieven, heb ik achter dit werkje bijeengebracht; dit lijstje moge later hem behulpzaam zijn, die de nog slechts in bibliotheken te verkrijgen gedichten zou willen heruitgeven; zulke uitgave zou ontegensprekelijk het mooiste monument zijn, dat den Limburgschen zanger kan opgericht worden. Dan ook zouden de onuitgegeven gedichten, die de lezer eveneens achter dit werkje zal vinden en die ik heb bijeen verzameld uit allerhande tijdschriften van die periode, hun plaats vinden nevens de thans bekende uitgegeven stukjes. Dat er daarenboven onder de gedichten van Fr. De Cort, nà zijn dood uitgegeven in 1912, zeker één, vermoedelijk wel meer, van Dautzenberg's ongebundelde stukken loopen, heb ik bij mijn onderzoek kunnen vaststellen.
Deze studie heeft minder op het oog een esthetische critiek te leveren, dan wel Dautzenberg als hervormer op taal- en prosodisch gebied te leeren waardeeren en zijn invloed op de volgende dichtergeslachten in het licht te stellen. De geschiedenis van het formalisme in Vlaanderen en in Nederland, die hier slechts zeer beknopt in dit werkje voorkomt, hoop ik later uitvoeriger te kunnen bewerken.
Allen die mij bij mijn werk op een of andere wijze van dienst geweest zijn, bied ik hier de uitdrukking van mijn innigsten dank; in het bijzonder ben ik wijlen Prof. Dr. J. Persijn, Prof. Dr. Frank Baur, Prof. Dr. M. Sabbe, Prof. Dr. P. De Keyser, en de heeren bibliothecarissen Lode Baekelmans, Ivo De Vreese, E.P. Duurkens en Dr. A.A. Van Rijnbach ten zeerste verplicht, de eenen Voor de nuttige raadgevingen die ze mij zoo mild verstrekten, de anderen voor de groote bereidwilligheid die ze betoonden om mij de soms moeilijk te bereiken boeken en handschriften te bezorgen.
De Schrijver. |
|