Dichters van morgen. Een bloemlezing uit de poëzie van jonge dichters(1958)–Ad den Besten– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Tijdsbeeld De kunstenaar kent de kracht der gedachte De denkkracht van vlees en bloed En legt al de wijze wortels bloot En opent visioenen van almacht Maar de gulzige geest, de schrandere schande Verwekt het gemest geluk Het woord werd een wrevelig wapen (In het oog der velen: ontsporing...) De goedhoeve van de taal Onder invloed der vroede mannen Werd een donker wrokhok van haat Met de rokende dood in de schoorsteen Het beschermende schild van de nacht Viel uiteen in verlichte scherven [pagina 57] [p. 57] En zwevend van preek- tot ethergestoelte De dominee, op tiental, op drift En pratend pratend pratend pratend En vastgebonden staan de laatste priesters Hangend als een spreekkoor in mijn stilte Holle hoorns en koele jagers roepen En schieten wortel in dit luide huis Aanzie de moderne dichter In troebel taalwater vissend Inham van ondiepte, vol zwartgepolijste golven Tot schrik der gehoorzame loggers De koning bezoekt het strand Om naar de branding te kijken En de branding, het strand overstromend Nadert de stoel van de koning Die uit een dikbuikige vloek En spreekt zijn doodvonnis uit Tenslotte verborgen de zon Noordwaarts geopend de nacht Het woord verloren Verholen de heilige hoorns De bron in de morgen Gedempt, verdampt Grootscheepse boten gestrand Hoopvolle vogels getemd De duur in de tijd gestremd Het licht zonder wezenstrekken De dierenriem cirkelend In haar kring De wortels worstelend In eigen verwarring Boomdood, zwakte van takken Zie, zwart hangt het meiloof... God, geef mij hoop, geef mij hoop, God, geef mij hoop, Enzovoorts Vorige Volgende