Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands
(1984)–Amand Berteloot– Auteursrechtelijk beschermd3.2. De symbolen3.2.1. De symboolkeuzeIsoglossenkaarten kwamen voor ons doel niet in aanmerking want, wanneer de kaart een getrouwe afspiegeling van de oorkondengegevens wil zijn, is een meer gedifferentieerde voorstellingswijze onontbeerlijk. De voorkeur ging dus naar z.g. stempelkaartenGa naar voetnoot6) uit. Om de frequentieverhoudingen in menggebieden evenwel te visualiseren, schieten karteringsmethoden zoals die van Van den Berg, Besch en een aantal moderne atlassenGa naar voetnoot7) tekort. Er bleef dan de keuze tussen drie meer gedifferentieerde karteringsmethoden, die we gemakshalve het type IsingGa naar voetnoot8), het type GoossensGa naar voetnoot9) en het type DeesGa naar voetnoot10) noemen. De karteringsmethode van het type Dees, waarbij het onderzoeksgebied in een aantal eenheden opgedeeld wordt, die verder steeds als geheel worden behandeld, moest al gauw verworpen worden omdat ze voor het mnl. taalgebied met zijn zo enorme rijkdom aan varianten ontoereikend is. Het principe van Goossens, waarbij de gegevens (eventueel per decennium) op een starre tijdsas worden uitgezet, is attractief, maar voor een tijdspanne van slechts een halve eeuw te gedifferentieerd en bij goed bezette kaarten van zuiver technisch standpunt bekeken vrijwel ondoenlijk. Er komt nog bij dat men bij kaarten van het type Dees en Goossens meestal op dichotomieën aangewezen is. De verdienste van de methode Dees lijkt vooral in zijn efficiëntie bij de lokalisatie van literaire teksten te liggenGa naar voetnoot11), die van de methode Goossens in de mogelijkheid evoluties die zich gedurende een langere tijdspanne voordoen, te visualiseren. Onze keuze viel uiteindelijk op de karteringsmethode van het type Ising, waarbij van z.g. ‘feinstatistische’ symbolenGa naar voetnoot12) gebruik gemaakt wordt: cirkels die met hun omvang het totale aantal vindplaatsen en met het zwart en wit van hun oppervlakte de verhouding tussen de gekarteerde varianten weerspiegelen. Deze werkwijze laat ook het toevoegen van gebruikelijke stempelkaartsymbolen toe, waardoor men - vooral in gevallen waarin frequentieverhoudingen een ondergeschikte rol spelen - niet steeds op dichotomieën aangewezen is. Een paar maal werden ook stempelkaarten met niet-complexe symbolen gebruikt. | |
3.2.2. Prevalentie van de schrijvershandenGewoonlijk gaan de kartografen bij het gebruik van complexe symbolen van het absolute aantal tokens uitGa naar voetnoot13) zonder met het aantal documenten of schrijvershanden rekening te houden, hoewel het volkomen van het toeval afhangt hoe vaak een bepaalde vorm in het materiaal en in elk afzonderlijk document voorkomt. Een poging om de vindplaatsen in relatie tot de documenten te brengen heeft Dees ondernomenGa naar voetnoot14): per | |
[pagina 47]
| |
document laat hij slechts één vindplaats gelden, behalve als de twee onderzochte varianten allebei in één en dezelfde tekst naast elkaar voorkomen. In dit laatste geval worden beide varianten geteld, de bewuste tekst dus dubbel gerekend. Zoals we n.a.v. de lieden/luden-kaart uiteengezet hebbenGa naar voetnoot15), is aan de werkwijze van Dees de voorkeur te geven boven een telling die alleen van het absolute aantal vindplaatsen uitgaat. Nog preciezer evenwel is een telling waarbij de scribenten centraal staan. Als we per schrijvershand slechts één vorm laten gelden, neutraliseren we het willekeurige aantal tokens per document en het toevallige aantal documenten per hand. Gebruikt één schrijver beide varianten naast elkaar, dan moeten we hem natuurlijk dubbel tellen. Al onze kaarten zijn op grond van deze overwegingen steeds op de telling van schrijvershanden en niet van tokens gebaseerd. | |
3.2.3. Overzicht over het materiaal3.2.3.1. Omvang van de schrijfcentra (KAART 2)Kaart 2 laat zien door hoeveel scribenten elk schrijfcentrum wordt gerepresenteerd, ze visualiseert dus de tabel in 1.3.2. | |
3.2.3.2. Gelaagdheid van het materiaal (KAART 3)In tegenstelling tot de overige statistische kaarten stelt op kaart 3 de omvang van de cirkelsymbolen niet het aantal schrijvershanden maar wel het aantal documenten per schrijfcentrum voor. De zwartwitverdeling binnen de cirkels geeft het aandeel van oorkonden en akten weer. Inscripties worden door een zwarte driehoek voorgesteld (zie 1.3.3.3 en 1.3.3.4). |
|