Het huwelyk sluyten
(1954)–Pieter Bernagie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Derde bedryf.Eerste tooneel.
Warnaar, Jacoba, Fransyn.
Fransyn.
Neen, Sinjeur, de Hofmeester is noch niet wêer.
Warnaar.
't Is wel. (tegen Jacoba.) De oude vryjer is al weg; wist ik dat
niet aardig te klaaren?
Zo moeten die bedriegers vaaren.
Jacoba.
Had de Moor jou niet gewaarschouwd, hoe fraay had ik
gestaan?
En Vader drong het Huwelyk zo aan.
Warnaar.
Om de waarheid te spreeken,
Hy was te oud voor jou, en hy heeft groove gebreeken.
Fransyn.
Aapesteerten! je Vader doet het, om jou uyt te hooren; neem
jy hem al,
Dat is Vaders believen.
Warnaar.
Hoe of het lukken zalGa naar voetnoot1).
Wie weet myn believen beeter, jy? of ik?
Fransyn.
Ik weet jou believen wel Sinjeur, je hoeft jou zo niet te
houwen.
't Is jou zin, dat jou Dochter die oude zal trouwen.
| |
[pagina 74]
| |
Warnaar.
Ik zeg, datje zwygt, ik weet myn zin beter, als jy,
Denk ik wel.
Fransyn.
Ey lieve, Sinjeur maakze zo nietGa naar voetnoot1). Ik ben een pryGa naar voetnoot2)
Jacoba, zo jou Vader jou de pols niet tast. Neem jy die van
Aal. Hy is wel oud; maar zo een oud man, zo een oud lief
hebber zal meer zorge draagen,
Is 't niet waar Sinjeur?
Een jonge vrouw, heeft een Koninginne leven,
't Is zeker waar, als zy haar met een oud man in het Huwelyk
heeft begeeven.
Warnaar.
Fransyn ik zeg, datje zwygt......
Wel Hofmeester?
| |
Twede tooneel.
Warnaar, Jacoba, Fransyn, Hofmeester.
Jacoba.
Hy heeft geloopen dat hy hygt.
Hofmeester.
Myn Heer, ik heb over al geweest, jou Vrouws Brôers zullen
komen.
Jou Brôers ook, en al de Nichten, en Neeven.
Warnaar.
Zullenze komen, dat spyt me.
Hofmeester.
Maar me docht, dat het wat kwaalyk wierd genomen.
Warnaar.
Ik neem het ook kwaalyk. Maar 't is wel, neemen ze kwaalyk,
dat ik 'er noô, op een ander tyd laat ikze t'huys.
| |
[pagina 75]
| |
Hofmeester.
Neen, het nooden neemenze niet kwalyk, dat is abuis.
Warnaar.
Wat dan?
Hofmeester.
Datze zo laat genood wierden; ze denken datze stopgaten
zyn.
Warnaar.
Stop gat, of open gat, is dat niet even veelGa naar voetnoot1)? en ze hebben
meer als een uur tyd. Laatze my vry alle dagen,
Zo laat verzoeken, ik zalder myn leven niet over klaagen.
Ja al was het maar een half uur te vooren, als ik het maar zo
veel tyd
Te vooren weet, dat ik op het maal kan komen. Maar na de
maaltyd te gast te gaan, dat is een groote spyt.
Wat scheeld het my, of ik vroeg, of laat genood werd, als ze
my maar wel onthaalen?
Daar zou ik myn leven niet op zien, daar zou ik niet eens na
taalen.
De menschen, die 'er daar aan stooren, zyn wel slecht.
Hofmeester.
Myn Heer heeft gelyk, en spreekt recht.
't Is zot datmen zo op die wisje wasjes staat. Ik bedien een
Heer, die zou zyn vrinden, wel eens te meer tracteeren;
Maar hy laat het, om datmen niet één groote maaltyd kan
geeven, zonder d'een, of d'ander t'affronteeren.
Die heeft niet hoog genoeg gezeeten, die is niet vriendelyk
genoeg onthaald;
Voor die staat een slechte schootel, die heeft de hospes niet
genoeg toe gedronken, Somma dat 'erGa naar voetnoot2) altyd iet aan faald.
Altyd iemand te onvreden.
Warnaar.
Hy most zorg dragen, en maaken,
Datze der niet geaffronteert konden houwen.
| |
[pagina 76]
| |
Hofmeester.
't Is onmogelyk der zo af te raaken.
Die hebje te weinig, die wêer te veel aan gesprooken; en met
de wyven is het noch slimmer: die 'er buurvrouws stuk
taart was te groot;
Die had twe the lettertjesGa naar voetnoot1), en een vingerhoed vol muyzekeuteltjes
meer, die is een uur laater genood;
Hoe is het mogelyk dat altemaal zo te mikken, zonder dat 'er
iemand zal weezen,
Die onvergenoegt is?
Warnaar.
Gemakkelyk, ik heb daar een kneep op.
Hofmeester.
Ik ken veel luy, die daar voor vreezen.
Ik bidje, zegme die kneep!
Warnaar.
Heel gaern. Je zult jou leven niet hooren, dat iemand van
myn vrinden is geaffronteerd,
Of klaagd, dat ik hem te laag zet, of......
Hofmeester.
Ik bidje, datje me dat toch leerd.
Hoe is het mogelyk dat niemand zig geaffronteerd houd?
Fransyn.
Malle gek, Sinjeur nooytGa naar voetnoot2) zyn leven niemand, dan konnen
zy daar niet over klaagen.
Warnaar.
Dat 's waar; die raad is probatumGa naar voetnoot3), geefze vry aan al die 't
jou vraagen.
Zeker, 't is zo best, zo werd 'er niemand geaffronteerd.
| |
[pagina 77]
| |
Hofmeester.
Die raad gelykt geen Hofmeester, daar zou de schoorsteen
niet van rooken; ook kan men die raad niet altyd volgen.
Nou heb jy gasten, ik wed, om zo veel als je begeerd,
Dat 'er iemand gebelgd zal zyn, of jy moest juyst weeten,
Welke Neef de ouste en naaste is, en......
Warnaar.
't Heeft evenwel geen nood, al weet ik het niet, maar het
eeten
Moet op tafel staan eer wy binnen komen, daar moetje op
letten; wy zullen zo lang in de zy kamer gaan, en haal een
paar dobbel steenen, datje dat niet vergeet.
Hofmeester.
Wat zal myn Heer, met de dobbelsteenen?
Warnaar.
Niet en beetGa naar voetnoot1).
Hofmeester.
Ey lieve......
Warnaar.
Ik zalze de hoogste oogen, om de plaatsen laaten gooyjen.
Hofmeester.
Dat is wel uytgevonden! dat moet onder de burger. De menschen
staan zo lang te komplimenteren, en praaten,
Dat het gebraad koud word, of verbrand. 't Eerst daar ik op
een maaltyd kom, daar het zo lang duurd,
Zal ik wel zorgen, datter om dobbelsteenen word gestuurd.
Maar myn Heer, zulje wel wyn genoeg hebben? die twe vaatjes
konnen niet veel maaken.
Warnaar.
Ik verzeeker jou, datze noch niet leeg zullen raaken.
Fransyn.
Sinjeur mogtze nietGa naar voetnoot2) opsteeken.
| |
[pagina 78]
| |
Warnaar.
Jy bent al weêr bang, datje niet zult konnen snoepen. Ja, ik
zalze wel opsteeken, maar ik heb order op het schenken
gesteld.
Ik heb de knecht, die de tafel diend, belast, dat hy de deur
op zal doen, zo dikwils als 'er word gescheld.
Terwyl konnenze geen wyn krygen.
Hofmeester.
Ik moet de tafel bedienen.
Dat is myn werk.
Warnaar.
Ik zal jou achter werk genoeg geeven al waarje met jou
tienen.
En één zal het binnen wel af konnen. Als ik zie, dat het op
een drinken zal gaan;
Zal ik het op een andere boeg maaken te slaan,
Wy zullen spreukjes by beurten vertellen, en raadsels uitgeeven;
Terwyl drinkenze niet. Ik ben in die dingen bedreeven,
Ik zal om een stuyvers koek wedden, tegen vier, of vyf; dat ik
langer zonder wyn,
Of bier, in de mond te neemen als een van haar alle kan zyn.
Fransyn.
Of zy zot waaren, datze om een stuyvers koek, het wyn drinken
zouden laaten.
Je maakt verkeerde reekening. De wyn smaakt best onder het
praaten.
Hofmeester.
Wat is het, twe en tachentigerGa naar voetnoot1)?
WarnaarGa naar voetnoot2).
Ja toch, twe en tachentiger al reê?
Hofmeester.
Zy zullen het ras proeven.
| |
[pagina 79]
| |
Warnaar.
Wat moetmen hooren! zy het jaar proeven!
Hofmeester.
Lach jy daar meê?
Warnaar.
Zou ik niet? kunnenze de maand ook niet proeven? watte
zotten!
Hofmeester.
Je hoeft daar zo niet meê te spotten.
Warnaar.
Wat zouden de slechteGa naar voetnoot1) luy zeggen, datze 't hoorden?
Hofmeester.
Niet met al. Die weeten 't wel, de schuyte voerders, de turfdraagers,
en arbeyjers op de straat,
Dat is een volkje, dat hen ook redelyk op den drank verstaat.
Wat dunkje myn Heer, en zyn 't geen lekkere boevenGa naar voetnoot2),
Die niet alleen, van wat Stad dat het bier komt, maar ook uit
wat merk dat het is, konnen proeven?
Jou vrinden zyn lekkerbekken, zy zullen het jaar wel proeven.
Warnaar.
Zyn ze lekkerbekken? zo verzeker ik je, dat zy
Niet veel drinken zullen. De wyn is slecht, en sterk gezwaaveldGa naar voetnoot3).
Leer dit van my:
Die lekkere wyn koopen, doen dubbelde schaade, want voor de
wyn moeten zy meer geeven,
En de vrinden drinken een glaasje te meer; en daarom zulje
jou leven
Geen lekkere wyn by my vinden. Heb jy het eeten gezien?
Hofmeester.
Ja, je zult niet genoeg hebben.
Warnaar.
Myn gasten zyn geen wolven.
| |
[pagina 80]
| |
Hofmeester.
't Zyn ook geen sprinkhaanen, die van de lucht
leeven, indien......
Warnaar.
Wat dochtje van de Gans? was die niet kloek!
Hofmeester.
Wel ter deegen.
Warnaar.
Ik geloof, datze wel acht pond zal weegen.
Hofmeester.
Ik hou het ook daar voor; maar ik geloof, dat het al een oud
soldaat is, die dikwils op schildwacht heeft gestaan.
Ja; ik zou twyfelen, of het niet noch een van die Ganzen is,
die het Capitolium te Romen behouden hebben, toen de
wachters sliepen. Ik geloof, dat ik dat net heb gerâan.
Fransyn.
Altyd, hy is heel oud.
Warnaar.
Wat weet jy toch van Romen?
Hofmeester.
Wy hooren somtyds op de maaltyden, daar wy komen
Historien; en sprookjes, ja al vry veel.
Warnaar.
Wat dunktje van de Hoenders?
Hofmeester.
De Haan is zeer geel.
En ik geloof, dat de hennen heel jaloers zyn geweest, want dat
hebben de hoenders wel, en datze daar door zyn uitgeteerd.
Warnaar.
En de Kalkoen?
| |
[pagina 81]
| |
Hofmeester.
Ik geloof, dat dat beest van honger gestorven is, zo mager
is het. 't moet een vrek toebehoord hebben.
Fransyn.
't Is eygen gemest.
Warnaar.
Ik weet wel, watje wilt zeggen;
Ik versta die kneepen. Jy most alles gekocht hebben, niet waar!
neen maat, ik meen het zo breed niet aan te leggen.
Jy zoudme de reekening dan wel gemaakt hebben; dat konnen
de hofmeesters toch schoonGa naar voetnoot1).
Hofmeester.
Ik zou hebben gegaan......
Warnaar.
Ik heb jou meening verstaanGa naar voetnoot2);
Ga maar achter, en draagd wel zorg.
| |
Derde tooneel.
Warnaar, Jacoba.
Warnaar.
Neem jy de Guineesch vaarder; bloed wat een plaizier zal het
zyn, zo veel goud door zyn handen
Te laaten gaan? ik wou dat hy kwam, ik begin al te waater
tanden.
Morgen ochtent vroeg, zal ik by de Smousjes gaan, om het te
wisselen, ik zal der wel op geld van krygen, en dat is
voor my;
| |
[pagina 82]
| |
Want ik zal tegen hem zeggen, dat hy
Daar noch op verliezen moet. Wie zou droomen
Jacoba, dat om jou noch een vryjer, met zes oude Amsterdamse
tonnen gouds zou komen?
Jacoba.
Vader zei ommers lest tegen Moeder, dat de Smousse niet meer
mogten wisselen, daar tegen was een plakaatGa naar voetnoot1).
Warnaar.
Dat is waar; maar denkt niet dat het een schachcheraar daarom
laat;
Zy geeven om geen placcaaten, als 'er maar een stuivertje te
schachcheren is, altyd zulje ze vaerdigGa naar voetnoot2) vinden.
En hy weet nergens af, ik zal hem wel blinden,
Ik zal hem wys maaken, wat ik begeer.
Laat zien, op ieder honderdGa naar voetnoot3) doed het goud nu noch meer.
| |
Vierde tooneel.
Warnaar, Jacoba, Flink.
Flink van binnen.
Houd den dief! houd den dief! help! help! daar zal jou de
drommel voor haalen!
Jou hond! jou beest! jou schelm! dat zal ik jou betaalen!
Jou Neger! jou baviaan! jou platgeneusde moor!
Jou aape bakkes!
Jacoba.
Wat isser te doen?
Jacoba binnen.
Warnaar.
Waar is dat geweld dat ik hoor.
| |
[pagina 83]
| |
Flink uitkomende.
Ach! ik ben al myn leven bedurven, dien schelm......
Warnaar.
Myn vriend, wat is jou weedervaaren?
Flink.
Ik kan het jou niet zeggen, daar is een jaar tyd van doen.
Warnaar.
Begin dan niet.
Flink.
't Zyn dingen, daarje de haaren
Van te bergen zullen staan, 't is een drommedaris! een Hottentot,
een Brasiliaan;
't Is een mensche vreeter!
Warnaar.
Maar hoe benje zo ontsteld! wat is'er? wie heeft het
gedaan?
Flink.
Zulke dingen te moeten verdraagen! 't is om Soldaat te wordenGa naar voetnoot1)!
ik kan het niet vergeeten!
Warnaar.
Zeg toch wat jou scheeld, of magmen het niet weeten?
Flink.
Ik geef van nu af Represalje op hemGa naar voetnoot2), elk mag hem aan
tasten, waar hy hem ontmoet,
Te water, of te land, hy zal het my betaalen met zyn eigen
bloed,
Ik zal hem villen, en braaden, ik zal hem in riemen snyjen
en tot sousys de bolonjeGa naar voetnoot3) laaten kappen.
Warnaar.
Niet voor dat jy hem hebt, denk ik wel.
| |
[pagina 84]
| |
Flink.
Of jy hoorden waar hy was, laat hy jou niet ontsnappen.
Warnaar.
Wie is het? spreek, wat isser?
Flink.
Och! daar is zyn leven geen grooter ongeluk gebeurd;
Die schelm is waard, dat hy met vier paarden van een werd
gescheurd,
Of in oly gebraaden.
Warnaar.
Maar wie, en waar is die schelm?
Flink.
Die zwarte, dieje flus gezien hebt, dat is de schelm.
Warnaar.
't is hem heel in de herssenen geslaagen;
Wat heeft die zwart gedaan? ay antwoord my eens op myn
vraagen.
Flink.
Het grootste schelmstuk, dat zyn leven kan werden bedacht,
Ik bezwym, als ik het bedenk, of verhaalen zal......
Warnaar.
EekGa naar voetnoot1)! eek!
Flink.
Och! had ik een dropje wyn!
Warnaar.
De wyn is noch niet opgestooken.
Flink.
Nou begin ik wêer adem te krygen.
Die vagebond heeft pluggen op zyn hand gehad, die terwyl
ik hier ben geweest, al het goud uit myn logement hebben...
| |
[pagina 85]
| |
Warnaar.
Houd op, wild maar zwygen,
Ik kryg de koorts van schrik. Ze hebben jou goud......
Flink.
Gestoolen uit myn logement.
Warnaar.
Je komt ommers van daag eerst in de Stad, de Zwart was hier
niet bekend.
Flink.
Dat zeg ik ook; zy moeten dit scheepGa naar voetnoot1) al hebben voorgenomen.
Warnaar.
Al jou goud weg!
Flink.
Hoe datmen tot een ongeluk kan komen!
Warnaar.
Zoek je niet na hem?
Flink.
Ja toch, ik heb door de heele Stad geloopen, straat op, straat
neêr, en geduurig geroepen, houd den dief! houd den dief!
maar het is verlooren gezocht.
Hy is een halve toovenaar.
Warnaar.
Dat docht ik al, toen hy menGa naar voetnoot2) alles zo zei.
Flink.
't Is konst te raaden, waar zy dat hebben gebrogt;
Al myn schoone goud! dat ik zo ver! ja in Guiné gehaald heb!
myn zes tonnen gouds zo schandelyk te steelen!
Warnaar.
Jou zes tonne gouds weg!
Flink.
Help my omhooren; zo ikze vind wy zullen saamen deelen:
Waarachtig. Ik gunze jou liever, als die schobber.
| |
[pagina 86]
| |
Warnaar.
Maar de hospes.
Flink.
Die is met heur gegaan.
Die schelmen hebben altemaal saamen gedaan.
Warnaar.
Waar logeer jy?
Flink.
De naam van de straat kan ik niet zeggen.
Maar ik weet het wel te vinden, ik zou het jou ook bykans uit
konnen leggen.
Hier van daan gaatmen de burgwalGa naar voetnoot1) langs, dan komtmen by
een naauwe straat,
Dan by een steegje, dat krom om loopt, tot datmen door een
slopje gaat,
Dan slaatmen de rechterhand om, en dan de slinker, en dan
gaatmen na deeze zyde, en dan na geene, dan zulje komen,
Op een gracht, en dan weêr in een straat, dan in een slopje,
dan in een poortje, en dan op een burgwal, en dan in een
steegje, dan na deeze zy, dan na de rechter......
Warnaar.
Hoe is 't? ik geloof dat jy voor hebt genomen,
My wat te scheerenGa naar voetnoot2), met je steegje, en straat, wie kan dat
verstaan?
Flink.
't Is evenwel zo. Ik beduy het jou zo perfect als ik kan. Myn
zes tonne gouds! het zal my noch aan de zinnen gaan.
Zo veel niet om het geld, als om dat je my nu jou Dochter niet
zult willen geeven.
O baviaan! ô Moor! kryg ik jou, het kost je jou leven.
Warnaar.
Maar heb jy niemendal behouden van al jou geld?
| |
[pagina 87]
| |
Flink.
Niet als twee tonne gouds.
Warnaar.
Twee tonne gouds! dan is het noch redelyk met jou gesteld.
Flink.
Ja maar het zyn maar twe UiterseGa naar voetnoot1), zo ik wel heb onthouden.
Was een Uiterse niet tien duizend gulden? zo dat die twe
tonnen gouds twintig duizend gulden maaken zouden.
Warnaar.
Heb jy dan noch twintig duizend gulden?
Flink.
Ja, die waren in een goud beurs.
Warnaar.
Dan heb ik my te vroeg verheugd. Ik dacht
Dat het twe oude Amsterdamse waaren. Datje my dan ondertusschen
jou goud beurs te bewaaren gaaft, zie, je mogt
weêr zo werden uitgestreekenGa naar voetnoot2), als nu is geschied.
Flink.
Jy hebt gelyk, daar isse.
Warnaar.
't Zyn penningen, daar de kinders meê speelen,
Het zyn gouwe LouyzenGa naar voetnoot3).
Flink.
't Is goud, of ik laatme keelen.
Warnaar.
Bezietze eens, is dat goud?
Zyn dat dukaaten! maar dat is geen kleine fout.
Flink.
Och! hy zal het van de drommel hebben, want het scheenen
goede dukaaten,
| |
[pagina 88]
| |
Toen ikze telde; maar ik my wel zeggen laaten
Dat het geld van den drommel komt zo veranderd; nou zyn
't noch penningen, en Louyzen, maar
Morgen zullen 't paarde vygen zyn, och! dat is zeekerlyk waar.
Warnaar.
Ik vergeet het gebraad, spit af! spit af Fransyn! en kom dan
eens hier.
| |
Vyfde tooneel.
Geertruy, Warnaar, Flink.
Geertruy.
Man hoe gaeje zo aan?
Warnaar.
Ik roep spit af! spit af!
Geertruy.
Waarom? scheid hy 'er uit? wil hy Jacoba
nu niet trouwen?
Flink.
Myn geld is my ontstoolen, of in zulke penningen veranderd.
Geertruy.
Meen jy, dat wy zo zot zyn, dat wy dat gelooven zouwen?
Maar ik ben bly, dat het zo maar gezegd werd, want nu zal
myn Man jou zyn kind
Niet laaten trouwen, de naam vanGa naar voetnoot1) goud had hem verblind.
Jy hebt flus wel gehoord, dat ik haar aan zo een plug niet zou
geeven,
Al had hy duizend tonnen gouds, en al zou ze niet trouwen van
'er leven.
Warnaar.
Jy praat zo, dat goed wil ondertusschen al meê een man hebben.
Nu jy oud zyt, praatje zo......
| |
[pagina 89]
| |
Flink.
't Is ons besje al vergeeten,
Hoe zy haar jonge jeugd heeft versleeten.
Geertruy.
Dat 's een plug.
Flink.
Wat let jou te pluggenGa naar voetnoot1)? ik geef jou strak een bruyGa naar voetnoot2) in
jou bek.
Warnaar.
Vrouw ik bidje, dat gy zwygt.
Geertruy.
Jy bent gek.
Jy myn een bruy in de bek geeven, plug! pluvierGa naar voetnoot3)! jy een
eerlykeGa naar voetnoot4) vrouw in 'er huys dat te zeggen!
Flink.
Ik zeg, datje jou snater houd, of daar zal een drommels huysje
leggen.
Geertruy.
Voor zo een funGa naar voetnoot5)? wat hebje hier te doen? schobber! afgerechteGa naar voetnoot6)
guyt!
Flink.
Wel Vrouwmens, 't is wonder, dat ik 'er niet al in heb gebruyt.
Warnaar.
Maar ik zal......
Flink.
Wil jy 't voor der opneemen? kom ik zal jou tracteeren.
Wil jy op een snee, of op een stoot? ik zal jou de bek opGa naar voetnoot7)
veegen, dat wil ik je zweeren.
Warnaar.
Ik draag geen mes by me.
| |
[pagina 90]
| |
Geertruy.
Wat wou die schokjak doen?
Warnaar.
Wyf......
Flink trekt zyn mes.
Daar moet ik revensiGa naar voetnoot1) van zien te krygen.
Dat gaat der door.
Warnaar.
Help! help!
Geertruy.
Help! help! Hofmeester, Fransyn, Jacoba, en
Jan.
| |
Zesde tooneel.
Flink loopt weg, Jacoba komt eerst, daar na Fransyn, dan de Hofmeester, Warnaar, Geertruy.
Jacoba.
Wat is 'er te doen!
Geertruy.
Och! ik ben zo ontsteld.
Warnaar.
Ik heb de dood op myn hals.
Fransyn.
Ik zegje, dat ik niet spreeken en kan.
Geertruy.
Die plug wou ons met het mes te lyf.
Fransyn.
Dat zou een huyshouden gegeeven hebben! en dat noch
eer zy getrouwt was! wie zou dat verwachten!
Dat is een vagebond! wat zou hy gedaan hebben, als je getrouwd
waard? neem dat eens af met gedachten.
| |
[pagina 91]
| |
Geertruy.
Hy had het op my gemunt.
Hofmeester.
Zal de wyn op gestooken, datje zo roept?
Warnaar.
Neen, neen, 't HeylikGa naar voetnoot1) is af. Penningen in plaats
van zo veel tonnen gouds! nu staan wy hier schoon.
Geertruy.
Wat dunkt jou nu van die schobjak, die jy gekooren had tot
zoon?
Nu zitmen tusschen twe stoelen in de aschGa naar voetnoot2), 't is een schoone
kroon op jou Dochters hoofd; de Notaris, de Hofmeester,
en zelf onze dienstbooden, ja vrinden, zullen het aan geen
boomen verhaalen,
Zo lang als zy menschen vinden konnen.
Warnaar.
Dat is noch het minste. Maar wie zal myn onkosten betaalen?
Ja wel die kinders......
Jacoba.
Vader, kan ik dat gebeeteren? ik heb geduurig gezweegen,
Ik heb Vader zyn zin laaten doen, en......
Warnaar.
Al praats genoeg. Zo veel onkosten! maar daar heb ik een
goeden inval gekreegen.
tegen Fransyn.
Ik arresteerGa naar voetnoot3) de zeven dukaaten onder jou; zie het Huwelyk
gaat niet voort. Ja, of jy lacht. Jy zultze uitkeeren.
Fransyn.
Sinjeur, wel wie heeft zyn leven dat gehoord? zynze my
niet gegeeven?
| |
[pagina 92]
| |
Warnaar.
Hy kon niet geeven, zyn boedel is insolventGa naar voetnoot1), jy zultze
weêr uit moeten ryken.
Geertruy.
Maar man!
Jacoba.
Vader......
Warnaar.
Ik meen het, of jy zo heen en weêr staat te kyken.
Geef aan! geef aan!
Fransyn.
Sinjeur......
Warnaar.
Ik zeg dat jy ze geeft.
Fransyn.
't Zyn de myne.
Warnaar.
't Zal niet helpen of jy me weederstreeft,
Ik wil myn onkosten betaald hebben.
Jacoba grypt behendig 7 Penningen van de tafel, en geeft ze aan Fransyn.
Jacoba.
Geef hem die.
Fransyn.
Ja wel, ik geefze, maar 't zyn onredelyke dingen
Sinjeur, een meyd der verval af te dwingen!
Warnaar.
Wat geef je my?
Fransyn.
De zeven dukaaten.
Warnaar.
Het zyn penningen.
| |
[pagina 93]
| |
Fransyn.
Och! dan zynze ook al veranderd. Ik dacht zy
hadden by my geen noodGa naar voetnoot1).
Bedriegery! wat benje grootGa naar voetnoot2)?
| |
Zevende tooneel.
Warnaar, Geertruy, Jacoba, Fransyn, Hofmeester, Notaris.
Notaris.
Myn Heer, is het goud hier al?
Geertruy.
't Is een bedrieger!
Notaris.
Je woud me niet gelooven?
| |
Achste tooneel.
Warnaar, Geertruy, Frederik, Jacoba, Hofmeester, Jan, Notaris, Fransyn.
Jan.
Sinjeur, daar is Monsieur Frederik.
Geertruy.
Die zal ik ze nou geeven.
Warnaar.
Als zyn Oom der zo veel by wil leggen.
Geertruy.
Al doet het hy niet, nu zal ik ook wat hebben te zeggen.
Welke een schande zou het zyn? ook zo zyn de kosten nu
gedaan;
Anders hebje die aan jou been.
| |
[pagina 94]
| |
Frederik.
Heeft myn Heer hem bedacht? ik kom eens weêr aan,
Ik zei dat ik ten acht uuren jou antwoord zou komen hooren.
Warnaar.
Zo jou Oom der by wil leggen noch......
Geertruy.
Hy zalze evenwel hebben, leg ras het spit aan. Zie man
stel jou der niet tegen, want het is toch moeyte verlooren.
Warnaar, Jacoba aan een zy trekkende.
Maar jy zult de onkosten betaalen, gelyk flus is gezegt.
Jacoba.
Ja Vader.
Warnaar.
Geluk 'er meê.
Notaris.
Zo myn Heer, dat is recht.
Hofmeester.
Zal der de kraan in? ik moet weêr gaan.
Warnaar.
Nu zal het tyd worden, om het vaatje op te steeken.
Alle.
Geluk Bruydegom, geluk Bruyd.
Frederik.
Ik bedankje. Fransyn, en Flink, ik zal je zo bedenken,
datje met lof van me zult spreeken.
Fransyn.
De dukaaten hou ik altydGa naar voetnoot1).
Frederik.
Dat is het minste Fransyntje, verwacht
Een grooter Bruyloftsstuk, als jy zelf had gedacht.
EYNDE.
|
|