| |
| |
| |
XVI
Toen Pierre de volgende morgen wakker werd en zijn hoofd probeerde op te heffen, was het of er in de kamer ineens een fanfare afgrijselijke dissonanten begon te spelen. Hij ging haastig terug liggen, en hield krampachtig de ogen gesloten. Dan probeerde hij het opnieuw en het ging iets beter. Nog vier pogingen, en dan slaagde hij er in overeind te komen zonder helse muziek in zijn hoofd.
Hij wreef over zijn ogen en over zijn voorhoofd, steunde op zijn elleboog, en keek met afwezige, verstrooide blik naar het nachttafeltje, waar een leeg kopje stond en een wekker, die kwart voor tien wees. En dan zag hij de kalender tegen de muur.
Zaterdag. Ik moet les geven vandaag, dacht hij opeens.
En dan voelde hij iets vreemds onder aan zijn kin. Hij tastte eraan met de hand, en voelde dat het dik was. Hij werkte een beetje met zijn kaaksbeen, en het was helemaal stram. Ik heb er gisteren van gehad, dacht hij.
Hij keek peinzend voor zich uit, om zich te herinneren wat er allemaal gebeurd was de avond tevoren. Maar het was alles zo duister en verward, en het wemelde zo snel dooreen, dat hij er hoofdpijn van kreeg.
En dan zag hij ineens een monsterachtig hoofd boven de rand van het bed verschijnen. Hij deinsde dodelijk verschrikt achteruit. Het hoofd kwam hoger en hoger: een geweldige muil, een lange, rode tong, en grote starende ogen. En dan volgde er een zware, gespierde nek, dan een reusachtig lijf, en ten slotte werd het een enorme doghond zo groot als een kalf. Pierre kroop helemaal tegen de muur aan. En dan schrok hij opnieuw. Naast de eerste hond stond een tweede
| |
| |
op, even geweldig en schrikwekkend als zijn maat. En aan de halsband van de eerste hing een kaart, waarop in dikke hoofdletters geschreven stond: ‘Ik bijt.’ En aan die van de andere hing eveneens een kaart, en daar stond op: ‘Ik ook.’ Pierre zat achter in zijn bed, dicht tegen de muur aangedrukt. Hij keek of er nog andere beesten in de kamer waren. En toen hij er geen meer zag, keek hij naar de doggen, en zag hoe ze niets deden dan rustig naar hem kijken, en nu en dan eens over hun muil likken. Hij trok een paar kussens voor zich, en vroeg verstoord:
‘Wat komen jullie hier doen? Jullie zijn mijn honden niet.’
De honden sloten even de ogen, en bleven kalm naar hem kijken. Pierre keek hen boos aan, en zei:
‘Ga weg van dat bed. Ik moet jullie niet hebben. Het is een vergissing. Ze hebben jullie naar de verkeerde kamer gebracht. Ik heb jullie niet gekocht.’
De honden stoorden er zich niet aan. Ze gingen alleen op hun achterste zitten. Maar toen Pierre een beweging deed om uit bed te komen, stonden ze dreigend weer op, en een van hen liet een gegrol horen dat uit een onderaardse grot scheen te komen. Pierre trok zich ijlings weer tegen de muur terug. Maar toen hij er een tijd gezeten had, werd hij ongeduldig, en zei:
‘Willen jullie nu weggaan? Ik moet lesgeven om elf uur.’
De honden gingen terug zitten. Pierre keek hen geërgerd aan. Dan keek hij naar het voeteneinde van het bed, en vandaar naar de deur. Het was maar twee passen. Hij schoof behoedzaam in de lakens vooruit, maar zo gauw hij het voeteneinde bereikte en één blote voet buiten de rand bracht, stond ‘Ik bijt’ op en ging rustig vlak voor het voeteinde zitten. Pierre trok haastig zijn voet terug.
Dan zag hij een paar stukjes suiker naast het kopje op zijn nachttafeltje liggen. Ha! dacht hij sluw en tevreden. Hij schoof er naartoe, nam er een van, liet er voorzichtig de honden aan ruiken, blies er dan ophitsend op, en wierp het
| |
| |
de kamer in, gereed om uit het bed te springen. Maar de honden verroerden geen vin. Ze bleven zitten waar ze zaten, en draaiden niet eens het hoofd om. Pierre probeerde het met het tweede stukje suiker, maar hij had even weinig succes.
Hij keek naar de wekker en zag dat het al ruim tien uur was. Hij kroop op zijn knieën naar de rand van het bed, stak zijn hand uit en zei:
‘Braaf beestje, braaf beestje. Zoet zijn nu. Zoet zijn. Zoet zijn.’
Toen hij op het punt stond de geweldige schedel van ‘Ik ook’ aan te raken, sloeg het beest de kop omhoog, en snapte naar zijn hand met een loeiend geblaf dat de hele kamer deed daveren. Pierre trok schielijk zijn hand in, en zat geruime tijd angstig te verzinnen wat hij zou doen. De bel stond op de tafel, en de telefoon op het rooktafeltje, allebei meters ver van het bed verwijderd.
Waarom kunnen ze die dingen hier niet op het nachttafeltje zetten? dacht hij woedend, niet beseffend dat ze daar oorspronkelijk gestaan hadden, maar dat iemand ze met opzet verwijderd had.
Dan werd er geklopt, en de deur ging open. De honden keken om, en toen ze zagen dat het Ann was, liepen ze kwispelstaartend op haar toe.
‘Pas op!’ riep Pierre. ‘Ze zijn wild.’
Ann glimlachte, en krauwde de monsters rustig in de nek. Dan ging ze in haar tasje, en gaf ze stukjes suiker. De honden hapten er gretig naar en aten ze op. Pierre zat op zijn knieën in zijn bed het spelletje af te kijken. En opeens keek hij Ann wantrouwig aan en vroeg:
‘Was dit jouw idee?’
‘Ja’, zei Ann, terwijl ze glimlachend de honden over de kop streelde. ‘Het zijn die van de hoteldetective. We zijn al jaren goede vrienden. Toen ik Cesar hoorde blaffen, wist ik dat je wakker was.’
| |
| |
‘Waarom heb je die beesten naar hier gebracht?’
‘Om zeker te zijn dat je niet opnieuw zou gaan lopen.’
‘Ze hadden me kunnen bijten, weet je?’ zei Pierre geërgerd.
‘Ja, pas dus maar goed op wat je doet.’
Ze kwam met de honden tot vlak voor zijn bed staan. Pierre drukte zich onwillekeurig achteruit.
‘Wat... wat moet je hebben?’ vroeg hij aarzelend.
‘Een kus’, zei Ann glimlachend.
Pierre keek haar verwonderd aan. Hij zag hoe mooi ze was in haar witwollen jurkje, en hoe haar ogen glansden. Hij voelde hoe hij helemaal warm werd vanbinnen. Maar hij was in de war, en hij wist niet wat zeggen of doen. Hij zat met het hoofdkussen in zijn armen naar haar te kijken, en na een poos werd hij rood, en hij trok zijn pyjama over zijn behaarde borst dicht. Dan zei hij:
‘Je moest dat niet doen, Ann. Het is niet goed.’
‘Waarom niet?’
‘De graaf zal er niet van houden.’
‘Ik denk het wel.’
Pierre keek haar onzeker aan, en zei:
‘Je bent met hem verloofd. Je kunt dat zo maar niet verbreken.’
‘Ik moet die verloving niet meer verbreken’, zei Ann.
‘Heb je het al gedaan?’ vroeg Pierre verrast.
‘Ik niet’, zei Ann. ‘De graaf.’
‘De graaf? Heeft de graaf met je gebroken?’
‘Ja’, glimlachte Ann. ‘Ik had hem gisteren gezegd dat ik hoofdpijn had en de hele avond op mijn kamer wilde blijven. Hij geloofde het, maar ten slotte heeft hij ontdekt dat ik de hele avond buiten geweest ben om naar jou te zoeken. Hij heeft begrepen hoe het zat, en hij heeft er de besluiten uit getrokken. Hij heeft vanmorgen afscheid van mij genomen. Hij had wel vermoed, zei hij, dat mijn plotselinge besluit om mij met hem te verloven iets anders verborg, en hij had geen grote verwachtingen gekoesterd, en waar geen
| |
| |
grote verwachtingen geweest zijn, is ook geen groot verdriet. Het was een mooie droom geweest, zei hij. Hij heeft mij zelfs bedankt. We zijn als goede vrienden uiteengegaan. Hij wenst ons geluk, en stelt ons zijn jachtkasteel in de Landes ter beschikking voor onze wittebroodsweken.’
Pierre had verbaasd en ontsteld toegeluisterd. Het was allemaal zo eenvoudig en zo schoon, en Ann stond daar zo mooi en zo zacht, en haar glimlach en haar warme, zachte blik vol beloften bedwelmden hem.
‘De weg is vrij’, zei ze stil. ‘Jij mag nu over de rest beslissen.’
Pierre wierp een schuwe blik op de twee gedrochten naast haar, kroop dan tot midden in het bed, en gaf een teken dat ze zich moest vooroverbuigen. Ann deed het, en ze zoenden mekaar, eerst onhandig, en van op afstand, dan dichter en dichter bijeen, en ten slotte sloeg Ann haar armen om zijn hals, en voelde hoe Pierre haar geheel omving en ophief in een lange, vurige, alles overrompelende zoen.
Een bulderend geblaf van ‘Ik bijt’ deed hen opschrikken. Ze lieten mekaar glimlachend en duizelig los, en dan liep Ann naar de deur, opende ze, en zei:
‘Ga terug naar jullie baas. Jullie werk is gedaan.’
De honden renden stoeiend en blaffend de kamer uit. Ann sloot de deur en ging er met haar rug tegen liggen. Pierre zat monkelend naar haar te kijken. En Ann zei:
‘Hallo.’
En Pierre antwoordde:
‘Hallo.’
En ze keken naar mekaar en glimlachten, en dat weer bij mekaar zijn, en in mekaars ogen lezen dat alles weer goed was, en dat het nu voor altijd zo ging blijven, dat was voor hen op het ogenblik meer dan ze dadelijk konden verzetten. Na een poosje vroeg Ann:
‘Weet je wat?’
‘Neen.’
| |
| |
‘Wij zijn de twee grootste dwazen geweest die ooit onder de zon hebben rondgelopen.’
Pierre wees naar zichzelf, hief zijn handen op gelijk een bokser die gewonnen heeft, en zei:
‘Kampioen.’
Een halfuur later kwamen ze beneden, en de eerste die ze tegenkwamen, was de kolonel. Hij liep met een krant door de hal en toen hij zag dat ze gearmd liepen, keek hij hen verbaasd aan.
‘Goedemorgen, kolonel’, zei Ann opgewekt.
‘Goedemorgen, kolonel’, zei Pierre opgewekt.
De kolonel keek hen sprakeloos na, tot ze in de eetzaal verdwenen waren. Dan keilde hij zijn krant tegen de grond en zei:
‘Ik ben behekst.’
Maar dan kroop er een glimlach over zijn gezicht, hij slaakte een zucht om de wereld die hij niet meer begreep, en liep naar de bar om zijn eerste port te drinken op het nieuwe paar, want diep in zijn hart was hij heel, heel tevreden. En toen hij mevrouw Darnell tegenkwam, ditmaal - o wonder! - met alle zes haar honden, liep hij haar niet misprijzend voorbij, maar hij zei vriendelijk:
‘Goedemorgen, waarde mevrouw. Mooi weer vandaag om met de beestjes te gaan wandelen.’
‘O ja, kolonel!’ zei mevrouw Darnell enthousiast.
En dan dacht zij, terwijl zij vertederd naar de wriemelende bende keek: iedereen houdt van hen.
Ann en Pierre kwamen bij het tafeltje waar mevrouw en mijnheer Shirling zaten te ontbijten.
‘Morgen, ma, morgen, pa’, zei Ann en ze kuste hen op de wang.
En dan zag ze opeens een stapel verlovingskaarten liggen, gereed in de omslagen met de adressen en de postzegels er op.
| |
| |
‘Ma, nu heb je toch al kaarten geschreven’, zei Ann boos. ‘Ik had gezegd dat je moest wachten.’
Ze nam een van de omslagen, trok de kaart er uit, en las wat erop stond.
‘O!’ zei ze, verrast glimlachend.
De kaarten kondigden wel haar verloving aan, maar niet met de graaf. Met Pierre. Ann keek benieuwd naar haar moeder, en vroeg:
‘Hoe wist je dat wij...’
Mevrouw Shirling keek op van haar spiegelei, en zei:
‘Wat hebben jullie twee nodig om bijeen te blijven? Kettingen?’
Pierre, die deze ontmoeting ietwat angstig tegemoet gezien had, glimlachte verlicht. Hij drukte de hand van mijnheer Shirling, die zei:
‘Ik hoop dat de vijandelijkheden voorgoed gesloten zijn?’
‘Ik hoop het ook’, zei Pierre.
En dan zag hij Jim en Eddie komen aanlopen, en hij zei, terwijl ze plaatsnamen:
‘En als die twee daar nog eens weddenschappen aangaan, blijf ik er beslist tussenuit.’
Jim lachte, en dan zei hij:
‘De weddenschap is eigenlijk nog maar half ten einde. Ann moet nog laten zien dat ze onze professor in de literatuurgeschiedenis kan kleinkrijgen.’
‘Ze heeft hem kleingekregen’, zei Pierre, terwijl hij een snede geroosterd brood smeerde.
Jim had juist een stuk ham naar zijn mond gebracht, maar hij hield het voor zijn open mond stil. En Eddie had juist naar de suikerpot gegrepen, maar zijn hand bleef roerloos hangen, één centimeter boven het deksel. En mevrouw en mijnheer Shirling hielden op met kauwen, hoewel ze de mond nog vol hadden. En Ann, die naar een ander tafeltje was gelopen om de zilveren koffiepot te halen, zag hen alle vier roerloos en aandachtig naar Pierre kijken, die rustig zijn toast smeerde.
| |
| |
‘Wat hebben jullie?’ lachte ze verwonderd.
Jim stond op, en zei met een buiging naar Pierre:
‘Maak kennis met professor Falke van het Thompson-instituut.’
Het scheelde geen haar of de koffiepot ging de grond op.
Ann kon hem met een acrobatische beweging in de vlucht opvangen, maar het deksel vloog kletterend op de grond.
Dan zei Eddie:
‘Jij moet wonderlijke dingen gedacht hebben tijdens die eerste les van je.’
‘Ja’, zei Pierre. ‘Dat was de merkwaardigste les die ik ooit in mijn leven gegeven heb.’
En dan opeens verhelderde Eddies gelaat, en hij zei:
‘Dus, Ann heeft dat deel van de weddenschap gewonnen!’
‘En hoe!’ zei Pierre nederig.
Dan barstte Eddie in een rinkelende schaterlach uit:
‘Jij had als opdracht Ann klein te krijgen, en je bent geslaagd; Ann had als opdracht jou klein te krijgen, en ze is ook geslaagd. Wel... één-één dan.’
‘Eén-één’, zei Pierre.
En mijnheer Shirling zei:
‘Wetenschappelijk gezien, professor, lijkt mij dat een gezonde vertrekbasis te zijn.’
‘Gezond... en veilig’, zei Pierre met een schuine blik omhoog naar Ann.
Ann stond nog altijd maar met de koffiepot in haar handen naar Pierre te kijken, en zei:
‘Jij moet ook vreemde gedachten gehad hebben toen je bij mij in de slede zat, de eerste dag, en ik je vertelde wat ik met professor Steinbach, of zijn plaatsvervanger, van plan was.’
‘Ja,’ zei Pierre, ‘dat was een zeer boeiende sledetocht.’
Dan vroeg Ann:
‘Koffie?’
‘Ja, alsjeblieft’, zei Pierre.
| |
| |
Ann wilde inschenken, maar Pierre hield haar haastig tegen, en zei:
‘Je giet in de melkpot, lieve. Mijn kopje staat hier.’
Tien minuten later kwamen ze aan in het Instituut. Al de studenten, die ook de vorige lessen bijgewoond hadden, zaten al in het lokaal te wachten.
‘Ga naar binnen’, zei Pierre tot Ann en Jim en Eddie. ‘Maar niets zeggen. Ik hou van idiote gezichten.’
Toen ze binnengegaan waren, wilde Pierre naar het professorenzaaltje gaan, maar toen hij voorbij het borstbeeld van Dante kwam, werd er iets wakker in zijn herinnering. Hij bleef staan, en keek naar het bronzen beeld. Zijn herinneringen aan de vorige avond waren nog altijd zeer vaag en chaotisch, maar hij wist opeens heel goed dat Dante er in voorkwam.
Ik ben gisteravond hier geweest, dacht hij, en er groeide een schielijke ontzetting in hem.
En dan was er een tweede beeld, dat zich bij het eerste voegde. Een vaag, vormeloos beeld, dat echter langzaam vaste, klare vormen kreeg. En dan besefte hij plotseling, met een kramp van schrik, dat het lady Thompson was.
Ik heb met haar gesproken gisteren, dacht hij met groeiende ontzetting.
Gesproken... Gesproken? Neen, niet alleen gesproken. Pierre werd vaal toen hij zich stuk voor stuk alles begon te herinneren. En toen alles er was, voelde hij met een schok dat er iemand achter hem stond. En met een wonderbare, angstwekkende intuïtie, voelde hij ook wie het was. Secondelang bleef hij nog staan, met op zijn rug de blik van twee ogen, die als pijlen door hem heen boorden. Dan draaide hij zich om, en zei, rood en verward:
‘Goedemorgen, lady Thompson.’
‘Goedemorgen, mijnheer Falke’, zei de kleine, oude dame opgewekt. ‘Hebt u goed geslapen vannacht?’
Pierre voelde zijn hoofd gloeien, en in zijn hals begon het
| |
| |
te krieuwelen. Hij duwde zijn boord naar beneden, en hakkelde:
‘Lady Thompson... ik zou... ik wil u... ik bied u mijn oprechte verontschuldigingen aan voor alles wat ik gisteren hier heb gezegd.... en gedaan... ik zou willen... ik... het was... euh... lady Thompson...’
‘Wat staat u daar allemaal te brabbelen?’ vroeg lady Thompson verwonderd. ‘Verontschuldigingen? Voor iets dat u gisteren gezegd hebt? Ik herinner mij niet u gisteren gezien te hebben. Bent u zeker dat u wel goed geslapen hebt, mijnheer Falke? Ik heb de indruk dat u nare dromen gehad hebt.’
Pierre keek haar verbaasd aan. En dan zag hij een lichtje aangaan in haar kleine, guitige oogjes, en zijn ontsteltenis verminderde. En dan zei ze:
‘Het is elf uur. Tijd voor de les.’
Pierre keek haar gelukkig aan, en er viel een pak van zijn hart, en hij zei:
‘Dank u, lady Thompson. Dank u zeer.’
Lady Thompson keek monkelend naar hem op, en dan liep ze voort. Maar voor ze helemaal weg was, zei ze:
‘Iedere keer als er een professor dronken is, komt hij mij zijn liefde verklaren. Ik begin er me over te verwonderen dat ik nooit getrouwd geraakt ben.’
Dan verdween ze achter de deur. Pierre keek haar lachend na. Dan zag hij Dante, klopte hem liefkozend op de wang, en liep het klaslokaal binnen. Tot zijn verwondering zag hij Georges met twee dikke, gezwollen ogen op het podium achter de lessenaar staan. Hij was bezig een redevoering uit te spreken. En hij deed het met vuur. Pierre bleef naast het podium staan, en hoorde hem zeggen:
‘En daarom, waarde toehoorders, verheugt het ons dat deze twee mensenkinderen, die wij door onze onbezonnen, lichtzinnige, dwaze onnozelheid bijna reddeloos van elkaar weggedreven hadden, deze morgen opnieuw, en laten we uit
| |
| |
de grond van ons hart hopen: voorgoed, verzoend zijn. Als blijk van waardering, en tevens als eerherstel voor wat we hun misdaan hebben, bieden wij hun deze bloemen en dit kleine geschenk aan, hopend, wensend en verwachtend, dat dit niet alleen de bezegeling van de definitieve vrede moge bevorderen, maar ook, en in het bijzonder, de rust en de veiligheid van hem die de sporen van hun beider zeer krachtige liefde als het ware symbolisch en broederlijk vereend op zijn gelaat draagt. Ik heb gezegd.’
Een daverend applaus brak los, en Pierre zag hoe er een meisje vooruittrad, en van onder een van de banken een reusachtige bloemtuil tevoorschijn haalde. Ze liep er mee naar Ann, en legde hem in haar armen. En dan kwam Georges op Pierre toe, en reikte hem, met de arm beschermend voor zijn blauwe ogen, een prachtig gouden sigarettenetui aan. Pierre nam het glimlachend en dankend in ontvangst. En dan ging Georges weer achter de lessenaar staan, en zei:
‘Het enige wat we vragen, is dat de twee jongelieden in kwestie, als bewijs van hun verzoening naar voren zouden komen en mekaar hier op dit podium de vredeskus geven.’ Ann zat achter de bloemen op haar vinger te bijten. Pierre wenkte dat ze moest komen. En toen ze samen op het podium stonden en de hele zaal lachend toekeek hoe Pierre zich over de bloemen heen naar Ann toeboog, ging de deur open en lady Thompson kwam binnen.
De hele zaal gilde het uit. Georges vloog van het podium over drie banken heen naar zijn plaats. En Ann wilde zich ijlings uit de voeten maken, maar Pierre hield haar tegen, bracht haar naar lady Thompson, en zei:
‘Lady Thompson, juffrouw Shirling en ik hebben ons verloofd. Het auditorium is zo vriendelijk geweest ons een geschenk aan te bieden.’
Lady Thompson bekeek hen enkele ogenblikken, liet dan
| |
| |
haar blik even naar Ann gaan, keek weer naar Pierre, en zei met glinsterende oogjes:
‘Ik hoop dat je haar langer trouw blijft dan mij.’
Ze drukte hem de hand en zoende Ann op de wang, terwijl de hele zaal toejuichte. En dan zei ze:
‘En nu, kinderen, heb ik u een bericht mede te delen dat u allen en mijnheer Falke in het bijzonder zal interesseren. Ik ontvang zo juist een telegram van rector Schlesinger van de universiteit van Wenen, dat een boek van mijnheer Falke, handelend over de geschiedenis van de wereldletterkunde, omwille van zijn uitzonderlijke eigenschappen, speciaal omwille van zijn geheel nieuwe werkmethode en de verrassende resultaten die hij daarmee bereikt heeft, door het Internationale Congres voor Wetenschappelijk Onderzoek, thans zetelend te Washington, met de hoogste onderscheiding werd bekroond; dat mijnheer Falke als gevolg hiervan door rector Schlesinger van docent tot professor wordt bevorderd, en zich na voleinding van zijn cursus hier in het Instituut, dadelijk naar Wenen moet begeven om de toga in ontvangst te nemen. Het is mij een uitzonderlijk genoegen, hier in het publiek mijn gelukwensen aan te bieden aan professor Falke, en u allen met uw familie uit te nodigen op het avondfeest dat ik morgen, zondag, te zijner ere, hier in de gouden salons van het Instituut wil geven.’
Het was loofstil in de zaal. De helft van de monden hing open, alle ogen stonden star en verbaasd op Pierre gericht, en dikke Georges kwam langzaam overeind op zijn bank, en zijn vinger wees ontsteld naar Pierre, en zijn mond deed van alles, maar er kwam geen geluid.
‘Ze zijn al even verrast als u’, zei lady Thompson.
Pas toen bekwam ook Pierre van zijn verrassing, en op dat ogenblik barstte een applaus los, zoals er nog nooit een gehoord was in het Instituut. En toen Ann voor Pierre kwam staan en zachtjes zei: ‘Proficiat’, en Pierre haar ontroerd in zijn armen nam en haar zoende, kraakte en schudde minu- | |
| |
tenlang het hele gebouw onder het handgeklap, dat zo geweldig was, dat sommige gasten in de hotels rondom aan een lawine dachten, verschrikt opveerden, en zich bevend afvroegen waar ze zou neerkomen.
Lady Thompson bleef in de kier van de deur staan kijken om het einde van de kus af te wachten. Maar ten slotte trok ze de deur maar dicht. Er kwam geen einde aan. |
|