| |
| |
| |
VII
Pierre was na het diner bij lady Thompson naar zijn kamer gegaan om zijn skipak aan te trekken. Het paste volmaakt. Hij stond zich voor de spiegel te bekijken toen er geklopt werd.
‘Ja’, riep hij.
Het was Ann. Ze had ook haar skipak aan. Pierre keerde zich om, en zei:
‘Die baron de Varsac heeft in de les daarstraks heel de tijd je hand vastgehouden onder de bank.’
‘Ja’, lachte Ann. ‘Hoe heb je dat kunnen zien?’
‘En hij zat met zijn knie tegen de jouwe.’
‘Ja!’
‘En hij heeft de hele tijd van alles in je oor gefluisterd. En iedere keer als hij dat deed, raakte hij eens gauw je wang met zijn lippen.’
‘Hemel lief,’ lachte Ann, ‘ik wist niet dat je zulke goede ogen had.’
‘En nu heb je een afspraak met hem om een sleetocht te maken.’
‘Ja.’
‘Is dat allemaal nodig?’
Ann keek hem met leuke verwondering aan. Dan vroeg ze:
‘Je bent niet jaloers, nietwaar?’
Pierre vroeg:
‘Zou je dat verwonderen?’
Ann glimlachte, en dan keek ze naar de foto van Henriette op het nachttafeltje, en zei:
‘Ik vind haar nu veel sympathieker dan gisteren. Maar ik verkies haar zo.’ En ze draaide de foto naar de muur.
| |
| |
‘Wees voorzichtig met die lange’, zei Pierre.
‘Jean?’
Ann lachte, en zei:
‘Hij is niet gevaarlijk. Hij is alleen maar ijdel, hij weet dat hij een mooie jongen is, en hij gelooft dat geen enkel meisje aan hem kan weerstaan. Ik denk dat hij enorm vereerd is met de opdracht die Jim en Eddie hem gegeven hebben.’
‘Ik vertrouw hem voor geen haar’, zei Pierre.
‘Het is immers maar spel.’
‘Ja, maar wat als spel begint, wordt dikwijls heel iets anders.’
Ann trok haar wenkbrauwen op en zei, een beetje verbaasd:
‘Je gelooft toch niet dat ik me werkelijk door hem ga laten inpalmen, nietwaar?’
‘Neen... maar hij kon eens vergeten dat het alleen voor de lol is, en helemaal verblind raken door je bekoorlijkheid, en de weddenschap uit het oog verliezen, en...’
‘Als hij het hoofd verliest, is er nog altijd het mijne. En dat staat er vaster op dan je weet.’
Ann zag dat hij bezorgd was. Ze zei:
‘Ik heb je immers al gezegd dat ik zijn type niet ben. En hij is evenmin het mijne.’
‘Hoe is jouw type?’ vroeg Pierre.
‘Klein, dik, scheel, kromme benen, en kletskop.’
Pierre bekeek lachend haar lief, blond temperamentvol figuurtje, en hij voelde iets warm worden in zijn binnenste. ‘Luister, jongen,’ zei Ann, ‘de enige reden waarom ik zo vriendelijk voor Jean ben, is dat ik er spoed achter wil zetten. Hoe vlugger het gaat, hoe vlugger ik van hem af ben. Ik geef geen lor om hem. Hij is een dandy, een fat, een snob, al wat ik niet moet hebben. Maar ik moet hem aanmoedigen. Anders duurt het te lang. Misschien komt hij vanavond al op de proppen met zijn liefdesverklaring als ik hem nog een beetje opjaag, en dan krijgt hij zijn koude douche en de zaak is afgedaan.’
| |
| |
Ann keek monkelend naar hem op, en zei:
‘Je schijnt niet half te beseffen waarom ik zo gauw met Jean gedaan wil maken.’
Ze zag een lichtje in zijn ogen aangaan, en begreep dat hij het toch besefte. Ze stonden enige tijd in mekaars ogen te kijken, en te glimlachen, en ze hadden geen woorden nodig om elkaar duidelijk te maken wat er in hun binnenste omging.
‘Kun je skiën?’ vroeg Ann daarop.
‘Wie kan niet skiën?’ vroeg Pierre.
‘Waar ga je?’
‘Ik weet nog niet. Niet te ver weg.’
‘Kom mee naar beneden’, zei Ann. ‘Jean staat voor de ingang met de slee. Zo gauw we buiten zijn en hij ons kan horen, moet je vragen of ik niet met jou wil meegaan. Het zal Jean vleien als ik neen zeg. Het is zijn grootste triomf, dat hij mij in minder dan één dag tijd aan jou ontfutseld heeft.’
Het verliep zoals Ann voorzien had. Jean was fier als een pauw. Hij klakte met de zweep, en met rinkelende bellen draafde het paardje de straat in. Toen de slee achter de hoek verdwenen was, liep Pierre naar de winkel waar ze ski's verhuurden. Hij kreeg er, en liep de straat uit.
Achter de hotels was een kabelspoortje met hangstoeltjes, die de skiërs naar het hoogste punt van een lange, golvende helling brachten. De helling was helemaal wit van de sneeuw, en slechts hier en daar groeide een groene den. Er waren al vele skiërs, jongens en meisjes, die zich in de stoeltjes omhoog lieten trekken, en op de helling in de verte waren er die al naar beneden kwamen, als kleine, snelglijdende zwarte stippen.
Er stonden ook stokken met vlaggetjes, om tussendoor te skiën, en houten huisjes waar worstjes en warme dranken verkocht werden. En in de bomen hingen luidsprekers die lustige dansmuziek speelden. En de zon, die hoog boven
| |
| |
het kleurige en rumoerige gewemel schitterde, verhoogde met haar glans en haar warmte de opgewektheid van de stemming. Pierre overschouwde het toneel, en hij hield ervan, maar hij dacht: ik zal maar ergens gaan waar er minder volk is...
Want de waarheid was, dat hij in geen tien jaren nog ski's aan zijn voeten had gehad en er bovendien nooit goed op thuis was geweest. Hij geloofde wel dat het nog zou gaan, maar hij oordeelde het toch veilig eerst maar eens op zijn eentje te gaan proberen, ergens waar er geen gapers waren. Hij keek rond, en zag links, niet heel ver af, een dennenbos liggen. Daar ga ik naartoe, dacht hij. Achter die bomen kan geen mens mij zien. Zal ik mijn ski's hier al aandoen?
Er was een voorzichtige stem in hem die zei dat het lelijk kon tegenvallen, en hij besloot het maar te voet te doen. Het had toch geen belang dat hij diep in de sneeuw zakte. Hij was er op voorzien nu.
Hij liep naar het bos en halfweg zag hij, een honderdtal passen verder naar beneden, naast een kleine rots, iemand die zich voorzichtig op ski's voortbewoog. Die scheen ook niet van gapers te houden en hij had last met zijn evenwicht, want hij maaide met zijn stokken door de lucht, wrong zijn lijf naar voren en gleed meters ver voort, veel sneller dan hij eigenlijk wilde, tot hij steun vond op een van zijn stokken.
‘Hij leunt niet ver genoeg naar voren’, zei Pierre. ‘Dat is alles. Je moet helemaal naar voren leunen als je skiet.’
Juist op dat ogenblik schoten de ski's van de man onverwacht vooruit, zijn armen gingen de lucht in, en hij plofte in de sneeuw. Pierre lachte hartelijk terwijl hij hem met moeite overeind zag krabbelen.
‘Gaat het?’ riep hij
De man keek met een wanhopig gezicht om, en zei niets.
Hij begint te twijfelen aan zijn talenten, dacht Pierre, en liep opgewekt verder.
| |
| |
Toen hij om het bos heen was gelopen, knikte hij tevreden. Hij zag een nieuwe berghelling voor zich, kleiner dan die achter de hotels, minder steil, veel regelmatiger, en helemaal omgeven door bossen. Dat is het wat ik moet hebben, dacht hij.
Hij plantte zijn stokken in de grond en stapte in zijn ski's. Toen hij de klemmen had gesloten, streek hij een paar keren met de ski's over de sneeuw heen en weer.
‘Zien dat er onderaan niets aanhangt’, zei hij. ‘Het is zoals met schaatsen. Als er iets aanhangt aan de onderkant, lig je er.’
Dan nam hij zijn stokken en bekeek zichzelf. De ski's onder zijn voeten en de fikse stand van zijn gespreide benen, en zijn splinternieuwe skipak gaven hem zo'n flink en manhaftig uiterlijk, dat hij trots werd op zichzelf, en glimlachend om zich heen keek, naar de sneeuw, en de met watten belegde kerstbomen en de heldere, lichtblauwe lucht, die de bergen wijd overkoepelde. Ik had ieder jaar aan skisport moeten doen, dacht hij. Maar hij had nu drie volle maanden voor zich om de schade in te lopen.
Nu eerst gewoon glijden, dacht hij, en voelen hoe het gaat. Niet te ver ineens. Een meter of vijf? Tien? Tien meter. Dan wachten, en zien wat het geweest is.
Hij duwde zich af met zijn stokken, en begon te glijden. Langzaam eerst, dan iets vlugger, nog een duwtje met de stokken, en daar ging hij. Hij gleed over de sneeuw, zo rustig, en zo recht, en zo gemakkelijk, hij werd niet eens gewaar dat hij vooruitging. En het ging sneller en sneller, en de wind streek hem langs de wangen, en hij keek trots en gelukkig rond, en dacht: Ik kan het nog!
En hij gleed voort, en na een tijdje dacht hij eraan dat hij al veel verder gegleden was dan tien meter. Maar waarom zou hij niet verder glijden dan tien meter? Ik ga door, dacht hij. Aan de wind die langs zijn oren begon te suizen, voelde hij dat het nog altijd vlugger en vlugger ging. Zijn oren waren
| |
| |
net strandschelpen. Hij hield ervan, en zijn wangen begonnen te gloeien, en als hij over een heuveltje gleed, joepte hij met een kreetje omhoog, en lachte zich daarna uit omdat hij geschrokken was. En het ging nog sneller, en hoe sneller hij ging, hoe zachter hij gleed. Heuveltjes, waar hij eerst vliegend overheen was gewipt, sneed hij nu eenvoudig met zijn ski's door, en de sneeuw stoof dan op rond zijn benen.
En dan schudde hij met het hoofd, en zei:
‘En ik die naar hier gekomen ben omdat ik schrik had dat ze me uitgelachen zouden hebben.’
Hij kreeg medelijden met zichzelf, en hij keek in verrukking naar de sneeuw, die als een drijfriem onder zijn ski's wegschoot.
Maar dan kreeg hij opeens een verschrikkelijke gedachte: hoe moet ik stoppen? Hij herinnerde zich iets over zijwaarts uitzwaaien en het gewicht van het lichaam op de buitenste ski brengen, maar het idee alleen bracht hem al in paniek. Hij keek met ontzetting recht voor zich uit, en zag dat de helling steiler en steiler naar beneden liep, en dat ze eindigde in een donker dennenbos, dat er uitzag als een hoge, zwarte muur.
Sneeuwploeg! Hij vond opeens een term terug uit zijn jeugd. Punten van de ski's naar mekaar toe, achterkanten van elkaar weg, en duwen... Woeps! Geen haar scheelde het of hij ging halsoverkop de sneeuw in.
Hij keek angstig naar de stokken in zijn handen. Zouden die kunnen helpen? Hij probeerde ze met de sneeuw in aanraking te brengen, om te zien of hij ze er niet in kon duwen en zo zijn vaart doen verminderen. Maar zodra de punten de sneeuw raakten, zwiepten de stokken achteruit, en hij was ze kwijt. Dommerik, dacht hij woedend, waarom heb je de riempjes niet rond je polsen gedaan?
Nu voelde hij zich nog dubbel zo hulpeloos als daarvoor.
En de wind zoefde langs zijn oren voorbij als een orkaan,
| |
| |
en de zucht drukte zijn wimpers dicht, zodat hij moest wringen om ze open te houden, en de zwarte muur kwam dichter en dichter bij.
Dan herinnerde hij zich vroeger skiërs te hebben gezien, en die vlogen over de sneeuw, veel sneller dan hij, en ineens stak de eerste zijn hand op, en zij deden iets met hun ski's, en een wolk sneeuw vloog tot hoog boven hun hoofd, en zij stonden stil en begonnen te praten. Het was zo simpel als het groot was. Het enige dat hij niet meer wist, was: wat ze met hun ski's gedaan hadden om te stoppen. En hij suisde naar beneden gelijk een meteoor, en het bos kwam vervaarlijk dicht.
Schaatsen! dacht hij dan opeens. Als je schaatsenrijdt en je duwt de achterste punt van de schaats met je hiel diep in het ijs, sta je vanzelf stil.
Hij probeerde de achterkant van de ski in de sneeuw te duwen, maar die achterkant was vlak en stomp, en het enige dat hij er mee bereikte, was dat hij opnieuw ei zo na zijn evenwicht verloor, en met zijn armen metershoge gaten in de lucht sloeg om rechtop te blijven.
Die ski's zijn helemaal verkeerd gemaakt, dacht hij geërgerd. Vooraan is er een punt, en die dient nergens voor. En achteraan, waar er een moest zijn, zijn ze vierkant.
Hij was nog slechts honderd meter van het bos verwijderd, en hij dacht in vertwijfeling: ik moet een manier vinden om te stoppen. Iedereen stopt met ski's. Hij begon zich te verwensen, omdat hij zo lichtzinnig was geweest, en niet eerst een paar lessen had genomen, in plaats van alles weer eens beter te willen weten, en zich maar naar beneden te gooien, juist als een automobilist die maar gas geeft, en maar gas geeft, en ineens voor een slagboom komt en vaststelt dat hij de rem niet weet staan.
Vallen! dacht hij opeens, in een uiterste verlichting van de geest. Als je valt, stop je.
‘Ja,’ zei hij opgewonden, ‘ik moet vallen... ik moet vallen
| |
| |
vóór ik tegen die bomen te pletter vlieg. Vallen is mijn enige redding.’
Hij keek gejaagd naar links en naar rechts om een zacht plekje te zoeken.
Het was te laat. De bomen werden opeens reuzegroot en -dik, ze sprongen als monsters op hem toe, en hij dacht: 't is geweten.
Dat was het laatste. Het volgende ogenblik raakten zijn ski's de eerste boomwortels, de wereld kantelde om zo groot als zij was, met sneeuw en lucht en bos en al, zijn mond, zijn neus en zijn ogen schoten vol sneeuw, en hij vloog halsoverkop, met molenwiekende ski's, krakend en bonkend, als een bolide het bos in.
Het duurde lang eer hij er weer uitkwam. En toen hij eindelijk verscheen, liep hij voorzichtig, met peinzend gezicht, en hij ging behoedzaam op een steen zitten. En het duurde minuten voor hij besefte dat hij zijn ski's niet meer aan had, en nog minuten voor het hem iets kon schelen. En dan keek hij omhoog naar de helling vanwaar hij gekomen was, en hij zag de dubbele lijn die zijn ski's in de sneeuw getrokken hadden, het was een prachtig spoor, lijnrecht, zonder één enkele bocht. En het liep dood in het bos. Ik moet dat uitvegen, dacht hij, of ze gaan hier naar een lijk zoeken.
En dan zat hij lange tijd verstrooid naar de tippen van zijn schoenen te kijken, terwijl hij met zijn pink aandachtig de sneeuw uit zijn oren peuterde. En pas toen hij kou begon te krijgen, stond hij op en ging zijn ski's zoeken.
De eerste vond hij naast een boom. Ze stak rechtop in de sneeuw, als een speer, vijf meter voorbij de plek waar hij was blijven liggen. Dan keek hij om zich heen naar de andere. Hij zag ze niet. Hij liep wat rond, en volgde de baan die hij al rollend door het bos beschreven had, vóór hij tegen een dikke den was aan gebonsd en half verdoofd was blijven liggen. Hij vond nergens een spoor van de ski. Dan sprong er boven zijn hoofd een eekhoorntje door de tak- | |
| |
ken, en hij keek even op. Maar nog voor hij helemaal terug naar de sneeuw keek, blikte hij snel nog even omhoog, en hij zag de tweede ski hoog in de boom tussen de takken hangen. Dat doen ze mij niet na, dacht hij.
Hij moest tegen de stam opklimmen om ze er met de andere ski uit te duwen. En dan zag hij twee bomen verder een tak op de grond liggen, een pols dik, krak afgebroken van de stam, een meter boven de grond. Hij raapte hem op, en terzelfder tijd begon de grote, blauwe plek op zijn schouder ineens weer pijn te doen, en hij dacht: die twee kennen mekaar.
Hij wierp de tak op de grond, stapte in zijn ski's en begon zijwaarts de helling terug op te lopen. Hij vond de skistokken een meter of twintig van elkaar, en wilde weer gaan zitten in de sneeuw.
Maar hij dacht: ik ben alleen nu, ik moet voortdoen. Hij had er niets zin meer in, maar opeens ging de naam Ann door zijn hoofd, en hij dacht: de volgende keer is zij er misschien bij. En hij zag zichzelf al als een pummel over de sneeuw rollen, en Ann, die met een zwierige zwaai in de stuivende sneeuw naast hem stilhield, en vroeg:
‘Hé, wat is er aan de hand? Leer je duikelen?’
Dat maakte zijn sluimerende levensgeesten opeens weer hel wakker, en hij zei beslist:
‘Ik kan opnieuw skiën vóór het donker is.’
Hij kon het. Maar het vroeg zes uren labeur. En hij was negentien keren zijwaarts omvergeslagen, en veertien keren holderdebolder voorover. Drie keren had hij al vallend, met een ‘oech’ van pijn, een stok in zijn rug gekregen, en twee keren waren zijn ski's op onverklaarbare wijze uiteengeschoten en was hij, met de benen gestrekt in rechte hoeken naar links en naar rechts, voorwaarts op de sneeuw komen te liggen, als een slangenmens. De eerste keer had hij de indruk gehad dat hij van onder half opengescheurd was, en de tweede keer, terwijl hij, onmenselijk lijdend,
| |
| |
zijn benen weer bij elkaar bracht, had hij aan alle kanten zijn beenderen horen kraken.
Zwoegende arbeid was telkens het zijwaarts beklimmen van de helling geweest.
Maar om drie uur kon hij glijden zonder vallen, en daarna de punten van zijn ski's bij elkaar brengen tot ze de hoek van een driehoek vormden en langzaam tot stilstand kwamen; om vier uur had hij de Stemmbogen weer beet en ontdekt dat je om een heuveltje te nemen, niets moest doen dan je gewicht omhoogbrengen en licht door de knieën buigen, dat wil zeggen, je lichaam bleef waar het was, maar het heuveltje duwde je ski's een beetje omhoog. Kwart over vier leerde hij opnieuw christiania's uitvoeren. Tien minuten later zat hij wanhopig, doodvermoeid te denken: vallen op ski's is niets, maar opstaan! Met je voeten kon je door die lange latten nergens heen, je moest kreunend je hele gewicht op de stokken omhoogduwen. Om halfzes zwierde hij in sierlijke bochten over de helling, om zes uur gooide hij zich in volle vaart opzij om te stoppen, rolde halsoverkop in de sneeuw, begon opnieuw, en nog eens, en nog eens, en bleef dan staan zonder omver te vallen. Hij deed het nog drie keren, en de laatste keer was het een meesterstukje: afduwen, vaart versnellen, zwiep, een wolk van sneeuw, stilstaan, en niet eens met de armen moeten zwaaien om overeind te blijven.
Om halfzeven hield hij een algemene repetitie, en om zeven uur kwam hij op zijn ski's, uitgemergeld en geradbraakt, voor het hotel aan.
‘Goed geamuseerd, mijnheer Falke?’ vroeg de man van de ski's opgewekt.
‘Ja’, zei Pierre.
Hij stapte van zijn ski's en liep zonder verdere woorden, zo recht en zo fatsoenlijk mogelijk, naar boven.
De man van de ski's keek hem glimlachend na. Hij kende dat. |
|