| |
| |
| |
IV
Het Thompson-instituut lag op honderd meter van het hotel. Het was een oud, wit kasteel, met hoge vensters en torentjes, gelegen in een park met sierbomen en marmeren beelden.
Pierre liep door de zware smeedijzeren poort en besteeg de trappen van het terras. Hij trok aan een bel en enkele ogenblikken later kwam een oude huisknecht in livrei opendoen.
‘Goedenavond’, zei Pierre. ‘Kan ik lady Thompson spreken? Mijn naam is Falke. Het is voor de cursus.’
De knecht gaf een teken dat hij kon binnenkomen. Dan zei hij, terwijl hij hem zijn hoed afnam:
‘Ik zal ook uw mantel nemen.’
Pierre trok hem uit en terwijl de knecht hem weghing, keek hij rond. De hal was indrukwekkend hoog en ruim, en geheel uit marmer. Aan de trap stond een zwaar bronzen borstbeeld van Dante.
‘Hierlangs, alstublieft’, zei de knecht.
Hij ging voor, de trap op, en dan een brede gang door die belegd was met een dik, donkerrood tapijt, dat de voetstappen dempte. Halfweg opende hij een deur en liet Pierre binnengaan. Dan ging hij een deur verder kloppen, en kort daarop zag Pierre naast de verbindingsdeur tussen de twee vertrekken een verlicht plaatje: ‘Binnen’. Hij klopte en opende de deur.
Hij kwam in een prachtig gemeubileerde studeerkamer met hoge boekenkasten, zware, bruine gordijnen, tapijten, fauteuils, vazen en bibelots, en onder een enorme kristallen luchter een breed mahoniehouten bureau. Achter dat bu- | |
| |
reau zat een kleine, dikke oude vrouw in het zwart, met een pince-nez, en een zwartfluwelen bandje hoog om de hals. Ze zat rechtop langzaam te schrijven. Ze schreef voort tot de zin af was.
Geen gemakkelijke, dacht Pierre.
Dan keek ze op en zei:
‘Kom dichter, mijnheer Falke.’
Pierre boog en zei: ‘Lady Thompson, ik...’
‘Ga zitten’, zei de oude dame.
Dan nam ze een lang, smal boek, opende het en ging met haar vinger over een bladzijde.
‘U hebt geen schriftelijke aanvraag gedaan om de cursus te volgen, mijnheer Falke? Toon mij uw referenties, alstublieft.’ Ze stak haar hand uit, en keek met haar kleine, grijze oogjes naar Pierre.
‘O, lady Thompson’, glimlachte Pierre. ‘Ik vrees dat er een vergissing in het spel is. Ik ben niet gekomen om de cursus te volgen.’
‘Bent u handelsreiziger?’ vroeg de oude dame opeens scherp. ‘O neen, lady Thompson.’
Pierre zag dat hij zonder verdere commentaar buitengevlogen zou zijn, mocht hij de onbeschaamdheid gehad hebben dat wel te zijn.
‘U hebt Edmond gezegd dat het voor de cursus was’, zei ze daarop.
‘Ja, lady Thompson, het is voor de cursus. Om hem te geven. Niet om hem te volgen.’
‘Geven?’ vroeg de dame achterdochtig.
‘Ja, lady Thompson. Het is rector Schlesinger die mij gezonden heeft om professor Steinbach te vervangen. Professor Steinbach is gisteren onverwacht ziek geworden.’
‘Is hij krankzinnig?’ riep de oude dame woedend.
‘Neen, zo erg is het niet’, zei Pierre haastig. ‘Het is niet in het hoofd, weet u, het is...’
| |
| |
‘Ik bedoel Schlesinger’, hakte de oude dame terug. ‘Is Schlesinger suf geworden?’
Pierre wilde lachend zeggen dat zulks misschien wel eens waar kon zijn, maar opeens begreep hij dat die krankzinnigheid en dat ‘suf worden’ iets met hem te maken hadden. En hij zweeg, ontsteld.
De oude dame had van haar lippen een dun purperen streepje gemaakt.
‘Hoe oud bent u?’ vroeg ze hard.
‘Zesendertig, lady Thompson’, zei Pierre voorzichtig.
‘Dat is het toppunt.’
Pierre had er geen idee van wat het toppunt was. Dan nam de dame de hoorn van haar telefoon en vroeg toornig:
‘Waarom heeft hij ons niet liever een zuigeling van zes maand gestuurd? Welk is het nummer van Schlesinger?’
‘Ik vrees dat rector Schlesinger geen telefoon heeft’, zei Pierre behoedzaam. ‘Er is een telefoon in zijn kabinet, maar daar is hij nu niet.’
‘waar is hij nu?’
Pierre keek op zijn horloge:
‘Ik denk in de dierentuin’, zei hij.
‘In de dierentuin? Wat gaat een verstandig mens in de dierentuin doen?’
‘Het is een oude gewoonte van hem’, zei Pierre. ‘Hij gaat iedere avond een uurtje in de dierentuin wandelen. Het is heel leerzaam, zegt hij.’
‘Ik wist niet dat hij dierkundige was’, zei de oude dame wantrouwig.
‘Hij is geen dierkundige, mevrouw. Hij is filosoof. Hij zegt dat de mensen heel veel van de dieren te leren hebben. Al wat de mensen kunnen na jaren studie en oefening, kunnen de dieren vanzelf, beweert hij. Een architect bouwt een kathedraal, een nachtegaal bouwt een nest. Het nest van de nachtegaal is een veel groter kunststuk dan de kathedraal, zegt hij. Er is geen enkel mens die een nest kan bouwen, dat
| |
| |
zo zacht en zo mooi en zo sterk is als dat van de nachtegaal.’ ‘Kunnen de nachtegalen denken?’ vroeg lady Thompson scherp.
‘Rector Schlesinger is overtuigd, mevrouw, dat denken de meest nutteloze en de gevaarlijkste van alle bezigheden is, gevaarlijk voor de ziel, bedoelt hij.’
Lady Thompson bleef hem enkele ogenblikken bekijken, dan nam zij haar hand van de telefoon, en zei:
‘Ik wil u niet beledigen, mijnheer Falke, maar u moet begrijpen dat dit Instituut een naam hoog te houden heeft, een naam die klank heeft over de hele wereld. Die naam wordt voor een ruim deel gedragen en beschermd door de roem van de professoren die hier cursus geven.’
Pierre zweeg enkele ogenblikken. Dan zei hij:
‘Ik weet het, lady Thompson, ik ben jong, en mijn naam heeft veel te weinig klank om uw Instituut eer aan te doen. Dat spijt mij ten zeerste. Maar als u mij een kans wilt geven, beloof ik u mijn beste krachten aan deze cursus te wijden.’
‘Bent u getrouwd, mijnheer Falke?’
‘Neen, mevrouw.’
‘Waarom niet?’
Pierre keek verrast op. Hij voelde zich rood worden onder de scherpe blik van de oude dame.
‘Er zijn talrijke jongedames die de lessen zullen volgen’, zei ze zonder haar vinnige oogjes één ogenblik af te wenden.
‘En de ondervinding heeft geleerd, dat de aanwezigheid op het podium van jonge, ongehuwde professoren een storende invloed heeft op hun vlijt.’
‘O maar, lady Thompson,’ zei Pierre geruststellend, ‘ik verzeker u...’
‘Ik verkies dat u in het belang van uw latere gewetensrust mij geen enkele verzekering van die aard doet.’
Hierop leunde zij achterover in haar stoel en zei:
‘Wanneer de Engelse en de Franse en de Amerikaanse aristocratie mij haar kinderen ter opvoeding toezendt, dan ge- | |
| |
loof ik in de ernst van haar bedoelingen. Dat wil zeggen, ik geloof in de bedoelingen van de ouders. Ik geloof niet in die van de kinderen, althans niet altijd. Voor sommige jongelui is deze cursus slechts een voorwendsel om een beetje pret te maken en wat te flirten. Ik duld niet dat deze bedoelingen bewust of onbewust aangemoedigd worden door mijn professoren. En de klemtoon ligt op: onbewust.’
‘Lady Thompson...’ begon Pierre.
‘Ja, ik geloof u. Maar er is een woord in de bijbel over de wil en het vlees, dat ook door professoren moet worden onthouden. En ik heb zeer mooie studentinnen, mijnheer Falke.’
Dat is in elk geval zeker waar, dacht Pierre, terwijl hij de blonde krullen van Ann, en haar glinsterende ogen, en haar witte, lachende tanden voor zich zag. Hij zei op geruststellende toon:
‘Ik geloof, mevrouw, dat ik toch heel wat ouder ben dan de meeste van uw...’
‘Juist daarom. Ieder meisje van twintig droomt van een man van zesendertig. En iedere man van zesendertig droomt van een meisje van twintig.’
Pierre wilde iets zeggen, maar de oude dame zei:
‘Dit onderwerp is afgesloten. Ik heb een jaar geleden in een Parijs maandblad een omvangrijke studie gelezen over de Werther van Goethe, gepubliceerd door een Falke uit Wenen. Bent u dat?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Die studie was uitstekend.’
‘Dank u, mevrouw.’
‘Maar de theorie was zeer immoreel.’
‘Als de feiten immoreel zijn, mevrouw, kan de theorie moeilijk anders zijn.’
‘Gelooft u dat Goethe een vrouwenloper was?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Ik ook. Ga naar beneden. Het bureau van juffrouw Lange is
| |
| |
naast de portiersloge. Laat uw paspoort afschrijven en neem een voorschot op uw salaris. U zult morgenvroeg de andere professoren ontmoeten in het gouden salon beneden. Ik denk dat ik u zal kunnen verdragen.’
‘Het doet mij genoegen dat u mij vertrouwt, mevrouw’, zei Pierre, terwijl hij opstond.
‘Ik vertrouw u niet’, zei lady Thompson, terwijl zij opnieuw begon te schrijven. ‘Dat is de reden waarom ik u zal kunnen verdragen. Ga weg nu.’
Pierre glimlachte en trok zich dan met een buiging terug. Hij liep naar beneden, liet zijn paspoort afschrijven door een dunne, oude juffrouw, die een metalen bril droeg en geen enkele keer naar hem opkeek. Dan kreeg hij een envelop en liep naar buiten.
Nog voor hij uit het park was, opende hij de envelop, en schrok van de grote som die erin zat. Hij telde opgewonden de biljetten, en stelde vast dat hij nog nooit in zijn leven zo rijk was geweest. Hij floot tussen zijn lippen van ontzag, en toen hij omhoogkeek, zag hij lady Thompson die voor haar venster naar hem stond te kijken. Pierre borg het geld weg, alsof zij hem op iets verbodens betrapt had, nam dan zijn hoed af en liep haastig het park uit. Lady Thompson glimlachte en trok zich in haar kamer terug.
Pierre liep naar de winkel voor wintersportuitrustingen aan de overkant van de straat. Hij kocht een volledig skipak: schoenen, kousen, wollen broek, pullover, jak, das en muts, en dan liep hij met het pak terug naar het hotel. Maar onderweg dacht hij aan de smoking: hij had er een thuis, maar die was versleten, en hij had de tijd niet gehad om een nieuwe te kopen. Hij moest het hier doen. Hij liep de straat uit en vond een zaak van herenkleding. Hij paste er een drietal en vond dan de juiste maat. De prijs was schandalig hoog, maar het kon eraf, en hij kocht hem. Hij nam er een valies bij omdat hij het toch zou nodig hebben als hij hier wegging, en dan ging hij met het valies en het pak naar het hotel.
| |
| |
In de hal kwam juist op het ogenblik dat hij binnenging, mevrouw Darnell gejaagd naar buiten gelopen. Ze bonsde tegen Pierre aan, zo heftig dat hij achteroverviel, en voor hij wist wat er gebeurde, was hij omzwermd en omblaft door vijf doghonden die op zijn armen en op zijn schouders en op zijn schoot klauterden, en aan zijn oren kwamen likken, en alles begeleidden met een hysterisch, oorverscheurend gejank en geblaf. Hij zat helemaal verstrikt in de riempjes, waarmee zij vastzaten aan de hand van mevrouw Darnell en terwijl hij zich onthutst uit het kluwen probeerde vrij te werken, hoorde hij mevrouw Darnell gejaagd zeggen:
‘O, mijnheer, hebt u Achilles niet gezien? Hij is al een uur weg. En ik kan hem niet vinden. Nu meende ik hem daarjuist op straat te horen blaffen. Hebt u hem gezien?’
Een van de andere honden stond op de borst van Pierre en kwam kwispelstaartend aan zijn mond snuffelen. Pierre duwde hem boos van zich weg en kroop overeind. Maar twee van de riempjes waren rond zijn armen geslagen en toen hij opstond, gingen twee honden spartelend mee omhoog en ze schreeuwden en gingen tekeer als gekeelde varkens.
‘O, mijnheer, wees toch voorzichtig!’ riep mevrouw Darnell angstig, terwijl zij haastig de riempjes losmaakte en de honden weer op de grond zette.
Maar dan was er nog een riempje dat rond zijn been zat, en toen hij achteruit trapte om het kwijt te raken, trapte hij een andere hond op de poot, en het was weer een gejank en een gehuil dat horen en zien er bij vergingen. Mevrouw Darnell had alle werk van de wereld om haar dieren sussend te kalmeren, en toen zij ze weer alle vijf aan de band had, vroeg Pierre verstoord:
‘Waarom geeft u ze geen vergif? Het is heel eenvoudig. Ze worden er immers niets van gewaar.’
Mevrouw Darnell keek hem geschrokken aan.
| |
| |
‘Mij heeft het ook eens verrast’, zei Pierre. ‘Ik had een hond gekocht, maar ik had te laat gezien dat het een wijfje was, en de volgende lente had ik er op een morgen ineens vijf. Ik heb vergif in hun melk gedaan. Ze gingen dood terwijl ze sliepen. Ze voelen daar niets van. Ik heb ergens de naam van het vergif opgeschreven. Ik zal het eens voor u zoeken.’ Mevrouw Darnell was sprakeloos, secondelang. Dan zei ze, verbouwereerd, en licht verontwaardigd:
‘Ik heb ze gekocht. Alle zes. Ik denk dat ze lief zijn.’
Pierre keek haar onthutst aan.
‘Vindt u ze niet lief?’ vroeg zij verwijtend, maar bereid om hem te vergeven.
‘O, ja, ja, zeer lief’, zei Pierre haastig. ‘Ik dacht... Verontschuldig mij.’
Pierre nam zijn hoed af en maakte zich uit de voeten. Mevrouw Darnell glimlachte met een zoet mondje en zei:
‘Ik wist het wel. Maar het zijn zulke deugnieten. O, François, wil je mij Achilles eens helpen zoeken?’
François was de oude, dikke portier. Hij had een zeer goed hart en een uiterst gedienstig karakter. Maar hij haatte de honden. Hij haatte ze even hartgrondig als de kolonel en de andere gasten, en hij had de vraag voorzien en hij was krom weggekropen onder zijn lessenaar, hoewel hij reumatiek had in zijn benen, en hij kwam er pas weer onderuit, toen mevrouw Darnell verwonderd gezegd had: ‘O, ik dacht dat ik François zo-even gezien had’, en daarna met haar honden de straat op getrokken was.
Pierre liep naar zijn kamer. Schuin voor zijn deur zag hij iets glinsterends op de grond liggen. Hij raapte het op en bemerkte verwonderd dat het een gouden poederdoos was. Hij bekeek ze aan alle kanten, opende ze, rook eraan, en zag dan in het deksel de naam Yolande Tourelle gegraveerd staan. Hij liep naar de deur tegenover de zijne en klopte. Een oude dame kwam opendoen.
‘Bent u Yolande Tourelle?’ vroeg Pierre vriendelijk.
| |
| |
De oude dame trok haar neus op en stolde van verontwaardiging.
‘Waar heb ik dat verdiend?’ zei ze, en ze sloeg gekrenkt de deur voor zijn neus dicht.
Pierre wist niet wat ze bedoelde. Hij bleef enkele ogenblikken naar de doos staan kijken. Dan dacht hij opeens aan de vrouw die was komen kloppen, toen Ann bij hem was. Hij stak zijn onderlip vooruit en glimlachte. Hij borg de doos in zijn zak en liep zijn kamer binnen.
Hij pakte de nieuwe kleren uit, hing ze over kapstokken en begon zich te kleden voor het souper. Toen hij zijn nieuwe zwarte broek en zijn lakschoenen aangetrokken had, klopte er iemand op de deur. Hij knoopte zijn wit overhemd dicht, duwde de slippen in zijn broek en opende de deur. Het was mevrouw Tourelle. Zij droeg een rood avondkleed, bezaaid met zilveren sterretjes die blonken en flikkerden.
‘O, mijnheer Falke,’ zei ze opgewonden, ‘hebt u mijn poederdoos niet gezien? Ik moet ze verloren hebben in deze gang.’ Ze zwaaide haar schitterende zwarte lokken achteruit, maar een van de krullen viel dadelijk terug over haar oog, en van onder die krul keek ze met haar verlokkelijkste glimlach naar Pierre op.
‘Poederdoos?... Poederdoos?...’ zei Pierre peinzend. ‘Neen, ik denk niet... Ik kan me niet herinneren dat ik iets van die aard gezien heb.’
Mevrouw Tourelle keek hem verwonderd, en dan licht wantrouwig aan. Pierre kwam uit zijn kamer en keek in de gang rond.
‘Neen’, zei hij. ‘Ik heb werkelijk geen poederdoos gezien. Bent u zeker dat het op deze gang geweest is?’
‘Ik dacht het... ja’, zei mevrouw Tourelle aarzelend.
‘Wel, het spijt mij ten zeerste dat ik u niet kan helpen’, zei Pierre. ‘Het beste dat u kunt doen, is de manager van het hotel waarschuwen. Die heeft een speciale detective in dienst. Als iemand de doos kan terugvinden, is hij het.’
| |
| |
‘Ja...’ zei mevrouw Tourelle, terwijl zij ontredderd naar hem stond te kijken, en dacht: als jij de doos hebt, lieg je niet slecht.
‘Is er nog iets dat ik voor u kan doen?’ vroeg Pierre gedienstig.
‘Neen, ik denk het niet’, zei mevrouw Tourelle, de blik onafgewend op hem gericht.
‘Wel dan, tot ziens, mevrouw Tourelle!’
‘Tot ziens’, zei mevrouw Tourelle.
Ze bleef hem nog enkele seconden bekijken en liep dan weg. Pierre keek haar na, haalde de poederdoos uit zijn zak en keek er glimlachend naar. Dan stak hij ze weer weg en wilde zijn kamer binnenlopen. Maar hij zag een struisgebouwde man de gang inkomen, met een overvloed van zwarte, stekelige haren, en dikke, borstelige wenkbrauwen. Hij droeg een loshangend kamerjasje, zijn hemd stond open op zijn zwartbehaarde borst, en hij had een pijp in de mond. Hij zag eruit als een boswachter op vakantie. Hij kwam, met de handen in de zakken van zijn jasje, vlak voor Pierre staan en zei:
‘Kemel!’
Pierre keek hem verwonderd aan en zei:
‘Pardon?’
‘Kemel’, zei de man.
Pierre hield het hoofd schuin om hem beter te kunnen bekijken.
‘Ik denk niet dat ik uw bedoeling begrijp’, zei hij dan, een beetje achterdochtig. ‘Ken ik u?’
‘Prins Alexej Fedorovitsj Rogosjov’, zei de man.
‘O, zeer vereerd, hoogheid’, zei Pierre haastig. ‘Mijn naam is Falke. Wilt u binnenkomen?’
‘Kemel’, zei de man.
Pierre keek hem een beetje onzeker aan. Dan haalde de man een krant tevoorschijn die tot een klein pakje opgeplooid was, en in de andere hand had hij een stompje potlood. Hij
| |
| |
telde met het potlood op de krant en zei:
‘Zes letters. De tweede is een e. De laatste is een i. Kent u een soort kameel, dat eindigt met een i? Ik heb het: mehari. Dank u zeer.’
Hij schreef het woord op en ging weg. Pierre keek over zijn schouder en zag dat hij aan een kruiswoordraadsel bezig was. Hij liep hoofdschuddend terug zijn kamer in en begon fluitend zijn strikje te knopen. |
|