Kronijkje der stad Roermond beginnende met de komst van Keizer Joseph II en eindigende met de troonsbeklimming van Leopold I, Koning der Belgen (1781-1831)
(1865)–Sebastiaan van Beringen– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Kronijkje der stad Roermond,
| |
[pagina 4]
| |
als de eerste tientallen der tegenwoordige, behooren tot een tijdperk van overgang, dat, alhoewel van het grootste geschiedkundig gewigt, nog niet genoeg bekend is. Toen immers werd ons vaderland overstroomd door legioenen vreemdelingen, soldaten en ambtenaren; toen werden instellingen, die duizende jaren bestaan hadden, vernield en afgeschaft; toen werd er eene wetgeving geboren, die op kerkelijken en maatschappelijken bodem de grootste veranderingen te weeg bragt, die vorstendommen en heerlijkheden, wetten en voorregten met den grond gelijk maakte. In het midden van den vrede werd ons de onafhankelijkheid geroofd, onze taal door vreemde klanken verdrongen, de zonen van 't vaderland van 't een einde van Europa naar 't ander ter slagtbank gesleept en de godsdienst onzer vaderen met voeten getreden. Toen werd een algemeen stelsel van centralisatie ingevoerd, dat in de hoofdstad des lands gezeteld, de snaren en draden zijner verordeningen door alle provinciën henen op denzelfden toon bespeelde; toen ook verkregen alle stervelingen gelijke waarde voor de wet. Men zal ligt begrijpen dat zulke nieuwigheden niet zonder botsingen konden ingevoerd worden. De Fransche overheersching heeft dan ook in onze provincie sporen van verdrukking, vernieling en brutaal geweld achtergelaten, waarover men in de archieven maar weinige inlichtingen zal vinden. Eene kronijk, eene losse aanteekening uit dien tijd, hoe klein en gering ook, vormt dus eene wezenlijke aanwinst voor de geschiedenis, en vervangt eenigzins de wettelijke bescheiden en oorkonden, die of wel vernietigd zijn of in die ongeregelde tijden niet bestaan hebben. Het is met het oog op deze leemte dat wij de hierbijgaande aanteekeningen op de stad Roermond in het licht geven. Wij zijn dezelve verschuldigd aan de dienstvaardige | |
[pagina 5]
| |
goedheid van den Eerw. Heer J. Konen, kapellaan te Meerssen, wien wij daarvoor onzen openlijken dank betuigen. Het handschriftje, in 12o, bevat 120 bladzijden op stevig papier geschreven, is niet ingebonden en draagt voor titel: Gedenkschriften beginnende met de inkomst van Keizer Joseph II alhier binnen Roermond. De schrijver dezer Kronijk, Sebastiaan Van Beringen, was een inboorling van Roermond, die lange jaren met voorbeeldigen ijver als beamte gestaan heeft aan het hoofd der fabrieken en molens bij de Roer. Wij erkennen in hem eenen man, wien niets meer ter harte ging dan de godsdienst zijner vaderen, het welvaren van Roermond en het volbrengen zijner burgerlijke pligten. Dat deel zijner Kronijk, hetwelk op de Fransche revolutie betrekking heeft, is bijzonder merkwaardig. Hij schildert ons de gevoelens zijner medeburgers gedurende die rampzalige tijden, zoo ten opzigte der godsdienst, als der vrijheid, alhoewel in het kort met de levendigste kleuren af. Hij verhaalt ons, welken afkeer de Roermondenaars voedden tegen de Fransche republiekijnen; met welken rouw en droefheid zij overstelpt werden bij het sluiten der kerken, het verdrijven der geestelijken, het verkoopen der goederen, meubelen, juweelen en sieraden der kloosters; welke middelen zij aanwendden, om in weerwil der vervolging hunne godsdienst te bewaren, en de blijdschap die geheel de burgerij ondervond, bij het heropenen der kerken en het wederkeeren der verbannene zielsbestierders. Het gunstig tafereel, dat de schrijver van zijne geboorteplaats ophangt, dunkt ons zoo vleijend voor de katholijke ingezetenen dier stad, dat men, bij de eerste lezing, zijne opvattingen als wat overdreven zou kunnen beschouwen, ware het niet dat een andere schrijver uit dien tijd, de Abbé | |
[pagina 6]
| |
de Feller, in het tweede deel zijner reisbeschrijvingenGa naar voetnoot(1) iets dergelijks verhaalde. Moge Roermond zijne gehechtheid aan de godsdienst toch nimmer verzaken. Het is jammer dat onze Van Beringen zijne aanteekeningen, onder het Fransche Keizerrijk en de regering van Koning Willem I, niet met denzelfden ijver heeft voortgezet. |
|