| |
| |
| |
Nawoord.
Op het tijdstip, dat ik de Latijnsche studiën verliet, was het Koninkrijk der Nederlanden in zijnen vollen bloei.
Bij den vreemde werd ons land als een der gelukkigste van den aardbodem beschouwd. In hetzelve vond iedereen, zonder onderscheid, herbergzaamheid, rust, vrijheid en bescherming. Nederland was vooral het toevluchtsoord van de politieke vluchtelingen en vervolgden en vooral van de Fransche bannelingen, die in de groote omwenteling van het einde der vorige eeuw en onder het Fransche keizerrijk eene voorname rol hadden gespeeld. De Koningsmoorders, zooals men degenen noemde, die aan de veroordeeling van Lodewijk den XVIen hadden deel genomen, werden vooral door de Bourbons, die niets vergeten noch niets geleerd hadden, en door de wraakzuchtige emigranten van vroeger, niet alleenlijk uit Frankrijk verdreven, maar ook tot in den vreemde onmeedoogend vervolgd.
| |
| |
Aan al die ongeluk kigen zonder onderscheid bood ons land eene veilige schuilplaats aan, en deze werden niet alleenlijk door Koning Willem in zijn koninkrijk ontvangen en geduld, maar zelfs door hem beschermd en tegen de eischen en bedreigingen der reactie, van welken kant zij ook mochten komen, beschut en verdedigd.
Ook was in dien tijd zoowel de inlandsche als de vreemde drukpers het eens, om aan het wijs en verlicht bestuur van den Koning der Nederlanden eene algemeene hulde toe te brengen en den Oranjevorst als een toonbeeld aan al de gekroonde hoofden voor te stellen.
Later werden wel is waar velen dier geestdriftige bewonderaars van Koning Willem, voorstanders en medewerkers der omwenteling van 1830, maar zulks was vanwege de Franschen na de Juli-omwenteling van 1830 niet te verwonderen. Het Koninkrijk der Nederlanden werd immers in 1814 door de verbonden mogendheden gesticht, om Europa tegen de oorlogszuchtige inzichten van Frankrijk te beveiligen en Frankrijk in bedwang te houden. Aan de Franschen kwam het dus natuurlijk voor, een koninkrijk te helpen omverwerpen, dat in vijandschap tegen Frankrijk was opgericht geworden. Een groot getal Franschen droomden zelfs na de omwenteling van 1830 aan eene nieuwe inlijving van onze provinciën bij Frankrijk.
Maar voor het tijdstip, dat ik beschrijf (1820-1824), was er voor Frankrijk nog geene omwenteling in het verschiet; het werk der vereenigde mogendheden scheen nog jaren te zullen duren, en in dien tijd konden dus de Fransche vluchtelingen met meer onpartijdigheid ons land gadeslaan, en dan konden zij recht laten weder- | |
| |
varen en hunne hulde toebrengen aan den souverein, die in zijn land de vrijheid deed heerschen, die aan de reactie het hoofd durfde bieden en de ongelukkige vervolgden durfde beschermen en beschutten.
Wat nu den inwendigen toestand van ons land en de algemeene denkwijze van onzen landaard betrof, na de langdurige oorlogen van het Fransch bewind, welke zoovele jongelingen wegmaaiden, mocht onze landaard de weldaden van den vrede genieten; na zoovele jaren vreemde onderdrukking, willekeur en uitheemsche dwingelandij, waaronder hij had moeten zuchten, was het hem gegeven, vrij te mogen ademen onder het grondwettelijk bestuur van den Koning der Nederlanden.
De welvaart was in België algemeen; handel en nijverheid hadden zich op eene reusachtige wijze ontwikkeld en de landbouwer kon deftig zijn brood winnen.
Antwerpen, het zoo vervallen Antwerpen der twee vorige eeuwen, met zijne gesloten Schelde, zijne lange, breede en treurige straten, zijne verlaten kaaien en haven, was eene belangrijke handelsstad geworden; het mocht zelfs tusschen de aanzienlijkste handelsplaatsen van het vasteland gerangschikt worden; reeds begon het de grootste handelssteden van Holland (Amsterdam en Rotterdam) in bedrijvigheid en belangrijkheid te overtreffen.
Gent, het zoo doodsche Gent van vroeger, had zich aan zijnen langen slaap losgerukt, om een nieuw leven te beginnen; verschillende belangrijke nijverheidsgestichten hadden zich in zijn midden gevestigd, en, dank aan de machtige tusschenkomst van Koning Willem, hadden zij
| |
| |
meest alle eene ontzaglijke ontwikkeling en welvaart bereikt. Langs den anderen kant had, door de vestiging eener hoogeschool in Gent, die stad nevens hare stoffelijke welvaart ook hare verstandelijke ontwikkeling zien aangroeien.
De overige steden van Vlaanderen en het platte land deelden in de algemeen aangroeiende welvaart en ontwikkeling mede. De vagebonden, door Theodoor Van Rijswijck, eenige jaren later zoo hartverscheurend bezongen, waren er nog onbekend; Vlaanderen was nog het arm Vlaanderen niet door Teirlinck-Stijns beschreven, nog het Vlaanderen niet, waarin Virginie Loveling hare Sophie heeft doen leven en lijden.
Brussel was van een chef-lieu de préfecture eene hoofdstad van Nederland geworden en zijne welvaart, weelde en pracht hadden zich op de hoogte gebracht zijner nieuwe bestemming. Zijne bevolking was met reuzenstappen aangegroeid en een aanzienlijk getal welhebbende familiën van elders waren hunne woon in de nieuwe hoofdstad komen vestigen.
Luik en zijne provincie hadden de mijngroeven op eene aanzienlijke schaal zien vermeerderen, zich ontwikkelen en vooruitgaan, en het groot nijverheidsgesticht Cockerill, door het Nederlandsch bestuur zoo bijzonder begunstigd, had niet weinig bijgedragen om den rijkdom dier landstreken te vergrooten.
In de andere streken en steden van het land was overal eene steeds toenemende welvaart, overal een steeds aangroeiende rijkdom; overal was er vooruitgang en, laat er ons bijvoegen, schier overal tevredenheid.
In het kleine Lier, dat wij bewoonden, waar volgens den Lierschen volksdichter Ceulemans:
| |
| |
Welvaart, burgermin en vrede
Ons deelden hunne schatten mede,
was de handel bloeiend en verschillende nijverheidsgestichten hadden zich in haar midden nedergezet, waarvan het bijzonderste, de fabriek Van den Berghe-De Heyder, ongeveer vijftien honderd werklieden bezigde, die bijna uitsluitend voor de overzeesche bezittingen van het Koninkrijk der Nederlanden werkten. Ook de kweekschool voor onderwijzers, waarvan de leerlingen bij den burger inwoonden, droeg niet weinig bij om de welvaart der ingezetenen te vermeerderen.
Bij de geestelijkheid begon zich ook eene meer gematigde partij te vormen. Een vicaris-generaal van het aartsbisdom Mechelen had zelf op den kansel het voorbeeld der gematigdheid en verdraagzaamheid gegeven; doch wij moeten er bijvoegen, dat hij dadelijk door brochuren en schimpschriften dermate werd aangerand, dat zijne aanhangers van vroeger, door schrik bevangen, hem wel niet verloochenden, maar zich voorzichtig van hem verwijderden. Die aanrandingen waren het werk van het onverdraagzaam en dweepzuchtig bestanddeel der geestelijkheid, dat overigens, wij moeten het bekennen, het talrijkste was in ons land, en dat in bestendigen staat van samenzwering bleef tegen het bestuur van den Koning der Nederlanden.
En niettegenstaande won de toenadering tot het Nederlandsch bestuur en den Koning der Nederlanden meer en meer veld bij de gematigde geestelijkheid van België.
Wat ik als ooggetuige mocht vaststellen, was dat in de provincie Antwerpen de lagere scholen onder het
| |
| |
Hollandsch bestuur opgericht, die in den beginne als geuzenscholen werden bestreden, in dien tijd vanwege de dorpspastoors niet alleenlijk niet meer werden tegengekant, maar dat vele onder hen het hunne bijdroegen om deze scholen te doen vooruitgaan. Dit was ook het geval te Lier. De deken Vandevelde, later bisschop van Gent, gaf er het voorbeeld eener loffelijke verdraagzaamheid.
Ook begon het onderwijs, en vooral het volksonderwijs, in dien tijd zijnen weldadigen invloed te doen gevoelen.
Met een woord, het grootste gedeelte der inwoners van België leefde in dien tijd tevreden en gelukkig, en niemand schier dacht er aan, dat er zoo veelvuldige grieven tegen den Koning en zijn bestuur konden bestaan, die, volgens de bewering van het voorloopig bestuur van 1830, eene omwenteling noodzakelijk maakten.
Men hoorde wel eens over dagbladvervolgingen spreken, maar die werden doorgaans ingespannen tegen vreemde, namelijk Fransche schrijvelaars, die van de gastvrijheid, welke de koning hun toegestaan had, misbruik waren komen maken, en men bekommerde er zich niet mede, tenzij om het staatsbestuur gelijk te geven, dat het die wargarens op hunne plaats had gezet.
Eindelijk begonnen de vooroordeelen, die, bij het stichten van het Koninkrijk der Nederlanden, de Belgen tegen hunne Noorderbroeders hadden opgevat, allengs te slijten; de verbroedering tusschen beiden was klaarblijkelijk vooruitgegaan en men dacht, dat de
| |
| |
dichter als de tolk van het algemeen gevoelen mocht beschouwd worden, wanneer hij zong:
Broeders zijn wij, ja, Bataven,
Onze kinderen zullen 't staven:
Broeders zijn we in lief en leed.
Doch dat de lezer zich herinnere, dat ik hier over den toestand van het land en de bevolking schrijf, zooals hij omstreeks 1820, 1823 en 1824 bestond.
Want later?
Ja, later bleek het, dat de dichterlijke verzuchting, die ik zooeven overschreef, slechts een droom was geweest.
Later slaagde men er in, den broeder tegen den broeder te wapenen, den Oranjevorst met den haat en het afgrijzen van het volk te overladen.
Later scheurden zich de Belgen gewelddadig van hunne Noorderbroeders los.
En zij verbrijzelden het schoone Koninkrijk der Nederlanden, om het door het zwakke Koninkrijk België te vervangen, dat ging afhangen van den goeden wil, de willekeur, de begeerlijkheid, de grilligheid zijner machtige naburen.
En inderdaad driemaal werd onder den derden Napoleon België met eene inlijving bij Frankrijk bedreigd en in den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 stelde de toekomstige President der Fransche Republiek Thiers de verdeeling van België voor aan de oorlogvoerende partijen als een middel om den vrede te sluiten.
Elders heb ik eenige woorden gezegd over de noodlottige gevolgen, welke de omwenteling van 1830 voor het
| |
| |
vrijzinnig gedeelte van België moest hebben. Ik zal hierop niet meer terugkeeren; maar ik houd er van, te verklaren, dat, hoe meer ik in jaren ben gevorderd, hoe meer zich aan mij de overtuiging heeft opgedrongen, dat onze landgenooten van 1830 eene onvergeeflijke dwaasheid hebben begaan met het Koninkrijk der Nederlanden te vernietigen.
|
|