Uit Vader Bergmann's Gedenkschriften
(1895)–G.K.L. Bergmann– Auteursrecht onbekend
[pagina II]
| |
[pagina VII]
| |
Levensbericht van G. BergmannGeorge-Karel-Lodewijk BERGMANN werd den 30 Juli 1805 te Lier geboren. Zijn vader was een Duitscher uit het hertogdom Nassau, oud-officier in het leger der Nederlandsche Republiek, die zich te Lier was komen vestigen, aan de stad in de laatste jaren der voorgaande eeuw onschatbare diensten had bewezen en er onder de regeering van koning Willem I het ambt van ontvanger der belastingen bekleedde. Zijne moeder Catharina van Zinnicq was gesproten uit eene adellijke familie, die in de 18de eeuw twee burgemeesters aan de stad Lier geschonken had en tot de zeven ‘geslachten’ van Brussel behoorde. In zijne Gedenkschriften heeft George Bergmann eenen onvergankelijken eerezuil aan zijnen schranderen vader opgericht en ons tevens zjjne eigene kinderjaren en jeugd met de aanschouwelijkste kleuren beschreven. Zijn vader had hem zelf eene opvoeding gegeven, die wellicht eenig mag heeten in de zoo achterlijke Zuidelijke Nederlanden van vóór 1830: naast de oude talen stonden Nederlandsch, Fransch en Hoogduitsch met hunne rijke letterkunden op het studieprogramma van den vaderlijken autodidact, die beloond werd door het aankweeken van twee uitstekende leerlingen: zijnen zoon George en zijn bemind pleegkind Jan Frans Willems. Aan de Gentsche Hoogeschool, wier beeld in den Hollandschen | |
[pagina VIII]
| |
tijd hij met zooveel frischheid en humour geschilderd heeft, promoveerde George Bergmann, op 8 Maart 1828, als doctor in de beide rechten met den hoogsten academischen graad (summa cum doctrinae praestantia). Hij stond weldra op 't punt een ambt in de rechterlijke macht te bekomen, toen de Belgische omwenteling van 1830 uitbrak. Die omwenteling was eene ramp voor zijne familie en voor hem zelve. Gescheiden van zijne ouders, broeders en zusters, die naar Noord-Nederland en naar Duitschland de wijk hadden genomen, bleef hij als jeugdig advocaat zonder practijk noch fortuin, en daarenboven in veler oogen verdacht als Orangist, in het kleine Lier alleen van al zijne naastbestaanden over. In dien bangen tijd kende hij moeilijke bittere dagen, die hem niet ter neer konden slaan, maar integendeel zijn veerkrachtig karakter staalden. In Augustus 1834 trad hij in het huwelijk met Mej. Josephine Giese, dochter van eenen Duitscher uit Münster, die zich te Antwerpen als scheepsmakelaar onder Napoleon I had neergezet en er met eene Antwerpsche juffrouw getrouwd was. Vader Bergmann had vier kinderen, waaronder den onvergetelijken Anton Bergmann, den ‘Tony’ van de Gentsche Studenten-almanakken, van de Rijnlandsche novellen en van den Ernest Staas. Als zijn eigen vader wijdde hij de meeste zorg aan de opvoeding zijner kinderen; ook was zijn invloed groot op hen en erkent men gemakkelijk den stempel van zijnen verhevenen geest en zelfs van zijnen zoo persoonlijken humouristischen stijl, zooals men hem uit zijne Gedenkschriften leert kennen, in de geestige en roerende werken van zijnen lievelingszoon Anton. Alhoewel de gebeurtenissen van 1830 hem eenen afkeer voor de politiek hadden ingeboezemd en hij slechts trachtte naar de aurea mediocritas, die eene steeds drukkere practijk en het huiselijk geluk hem schonken te midden van zijne teergeliefde huisvrouw, bloeiende kinderen en trouwe vrienden, hartstochtelijke minnaars der edele muziek als hijzelve en zijne echtgenoote, toch werd hij weldra zijns ondanks in den maalstroom medegesleept voor zijn gansche leven. | |
[pagina IX]
| |
Op 28 Maart 1838 werd hij door zijne medeburgers tot lid van den gemeenteraad van Lier gekozen en bleef er eerst alleen de vrijzinnige richting vertegenwoordigen. In 1846 werd hij tot provincieraadslid gekozen. En toen de verkiezingen van 1848 eene liberale meerderheid in den Lierschen gemeenteraad aan het roer gebracht hadden, werd George Bergmann aanstonds tot schepen (wethouder) aangesteld bij koninklijk besluit van 30 September 1848, om eindelijk op 4 April 1853 tot het gewichtig ambt van burgemeester der stad Lier te worden verheven. Gedurende 34 jaren zetelde hij onafgebroken in den stedelijken raad en was er de ziel van al de verbeteringen en hervormingen, die van het kleine verachterde Lier eene der best bestuurde en bloeiendste gemeenten van Vlaamsch België hebben gemaakt.Ga naar voetnoot(1) Ondertusschen ondervond Bergmann meer dan eens de wisselvalligheden der politiek. In 1858 werd hij voor den provincieraad niet meer herkozen en herhaaldelijk moest hij als liberaal candidaat voor de Kamer in het kiesdistrict Mechelen het onderspit delven. Maar zijne medeburgers bleven hem hun onverdeeld vertrouwen schenken tot aan de kieshervorming van 1872, door het clericaal ministerie ingevoerd om de vrijzinnige gemeentebesturen bij middel der onmondige kleine kiezers uit de Vlaamsche stadhuizen te verjagen. Vader Bergmann was een der doorluchtigste slachtoffers dier partijdige kieswet. Maar hij viel in zijne volle glorie als burgemeester. Terwijl hij lid was van den raad, dien hij met zijn helder hoofd en zijnen schranderen geest beheerschte, had de stad Lier een ander uitzicht gekregen. Overal hadden breede en gezonde straten en pleinen met onderaardsche riolen de verwaarloosde en enge steegjes van vroeger vervangen. Eene gasfabriek, een berg | |
[pagina X]
| |
van bermhertigheid, talrijke scholen van allen graad, eene nieuwe kazern en een schietplein voor het garnizoen, heerlijke stadswandelingen, eene volksbibliotheek, een schouwburg, een jongensweezenhuis, een groot gasthuis, een uitgebreid kerkhof, enz., waren daar om te getuigen van zijne bestuurlijke kracht en behendigheid. Op een klein bescheiden tooneel had de uitstekende man eene groote rol weten te spelen. Vader Bergmann is in onze eeuw de echte weldoener zijner geboortestad geweest. Dweepzucht en partijnijd hebben het niet aanstonds willen erkennen; maar aan de waarheid en aan de gerechtigheid behoort de toekomst. Het lot, dat hem in Juli 1872 zoo onverdiend van zijn ambt van burgemeester had beroofd, moest hem niet meer sparen. Den 21 Januari 1874 ontrukte hem de dood op acht-en-dertigjarigen leeftijd zijn lievelingskind, zijne glorie, zijne gansche hoop op de toekomst, zijnen Anton, dien hij naar 't graf zag dragen, een jaar na de voltrekking zijner zoo degelijke Geschiedenis der stad Lier en slechts eenige dagen na de verschijning van den Ernest Staas, een meesterstuk der Nederlandsche letterkunde in de negentiende eeuw, dat in Noord en Zuid door publiek en critiek met onverdeelde geestdrift was onthaald geworden. Hoe hij dien onverwachten slag overleven kon, was hemzelven een raadsel. Andere grievende teleurstellingen en diepe familiesmarten, als het niet minder onverwacht verlies van zijnen tweeden zoon George, raadsheer bij het Brusselsch Beroepshof, die op eene jachtpartij doodelijk gekwetst werd, en het vroegtijdig afsterven van zijn behuwdkleinzoon, die met de eenige dochter van Anton getrouwd was en drie weezen naliet, kwamen den moedigen grijsaard herhaaldelijk ter neer drukken. Maar ondanks dat alles bleef hij tot aan zijne laatste ziekte recht van lichaam en recht van ziel. Dood of verraad ontrukten hem velen, die hem lief waren rondom hem. Hij zelf bleef ongebogen het hoofd met de zilverkroon in de hoogte dragen, op meer dan tachtigjarigen leeftijd een voorbeeld voor de jongere geslachten, met zijnen fieren doch goedigen blik, zijn ongeschonden denkvermogen, zijn warm | |
[pagina XI]
| |
hart, zijne onwrikbare overtuiging, zijne jeugdige zelfopoffering voor de verdediging der idealen van zijn gansche leven. Na zijn aftreden als burgemeester in 1872 bleef hij nog meer dan twintig jaar tot zijnen laatsten levensadem het hoofd der liberale partij van Lier. Vooral in dat laatste tijdperk van zijn leven dwong hij de algemeene bewondering af, strijdende zonder eenige verflauwing en zonder eenige ernstige hoop op overwinning, alleen om zich van zijnen burgerplicht te kwijten, tot het einde toe. Hij was in de plaatselijke clericale drukpers het mikpunt der bekrompenste en soms walgelijkste polemiek, zooals alleen onze kleine Vlaamsche steden die kennen; maar onverschrokken verdedigde hij zijne grondbeginsels bij middel van zijn bezielend woord en van zijne flinke pen met eene opgewektheid, een blijmoedig zelfvertrouwen, een kalm plichtgevoel, die den koenen grijsaard tot den heldhaftigen patriarch der vrijzinnige partij in onze verkwezelde Vlaamsche gewesten hebben gestempeld. Tijdens den beruchten schoolstrijd van 1879-1884, die onuitwischbare smet op de clericale partij en op de Belgische geestelijkheid, die hem onmeedogend voerden; die eeuwige schande in de geschiedenis van ons volk, dat het alles lijdzaam en lafhartig liet begaan; in die bange jaren stond Vader Bergmann aan 't hoofd der verdedigers van ons officieel volksonderwijs, der beschermers van de vervolgde onderwijzers en onderwijzeressen, der troosters van de verdrukte ouders en scholieren. Hem trof natuurlijk ook de kerkban door onze Roomsch-katholieke bisschoppen tegen de aanhangers der schoolwet van 1879 geslingerd. Ongebogen trotseerde hij de banbliksems van Rome en trad hij met een gerust geweten uit den schoot der Moederkerk, die hem, den verdraagzamen christen, als eene stiefmoeder verwierp. Van dan af, bleef hij uit de kerk, die hij nooit verzuimd had te bezoeken, en weigerde hij standvastig op zijn sterfbed de aangebodene hulp der priesters van eenen godsdienst, dien zij hem zelve hadden gedwongen te verachten, zijn onbesproken leven niet willende besluiten met eene daad van huichelarij en lafheid. | |
[pagina XII]
| |
Den 14 December 1893 ontsliep hij te Lier in den gezegenden ouderdom van 88 1/2 jaren. Vier dagen later had zijne burgerlijke begrafenis plaats, die eene indrukwekkende plechtigheid mocht heeten. In niet minder dan negen lijkreden werd hulde gebracht aan de nagedachtenis van den edelgeaarden burger. De roerendste toespraak daaronder was wellicht die van den voorzitter van het Gentsche taalminnend studentengenootschap 't Zal wel gaan, die herinnerde aan Vader Bergmann's laatste optreden in 't openbaar buiten Lier in November 1892 op het groot banket der feesten tot viering van de 75ste verjaring zijner geliefde Gentsche Alma Mater, waarop ‘de deken der Hoogeschool’ door professors, studenten en oud-studenten met eenen storm van toejuichingen was begroet geworden. Dikwijls was Vader Bergmann het voorwerp van allerlei eerbewijzen, die hem innig troffen zonder ooit bij hem de minste hoovaardij te verwekken. In Januari 1861 werd hij door Frederik VII, koning van Denemarken, benoemd tot ridder der orde van Danebrog als belooning voor de diensten, die hij aan de Deensche geschiedenis had bewezen door de opzoekingen in het stedelijk archief van Lier te leiden over het verblijf in die stad van den beruchten Christiern II tijdens de jaren 1524-1530. Reeds twee jaar vroeger was George Bergmann tot ridder der Leopoldsorde benoemd geworden. In October 1878 verhief onze koning hem tot den graad van officier zijner orde. In 1865 vereerde hem de Gemeenteraad eene gouden medaille als dankbetuiging voor de goede leiding der 1050ste jubilaeumfeesten van den H. Gummarus patroon der stad Lier, die eendrachtig door beide partijen werden gevierd en met eenen prachtigen optocht bekroond, zooals de kleine oud-Brabantsche steden Lier en Mechelen er voor beroemd zijn. Na zijne verwijdering uit het burgemeesterschap, dat hij gedurende bijna twintig jaar zoo schitterend had bekleed, bood hem de liberale burgerij in December 1872 als hulde van erkentelijkheid een kunstvoorwerp aan, versierd met de zinnebeelden der Recht | |
[pagina XIII]
| |
schapenheid, der Onbaatzuchtigheid en der Schranderheid, zijne drie hoofddeugden als burgervader. In Maart 1878 vierde de balie van het rechterlijk arrondissement Mechelen den vijftigsten verjaardag zijner promotie als advocaat met een plechtig feestmaal, dat George Bergmann, voor dat jaar tot stafhouder gekozen, werd aangeboden. Toen de burgersociëteit Union et Progres, door hem gesticht, haren vijftigsten verjaardag vierde in October 1887, was vader Bergmann de held van het feest en schonken hem de leden zijn bronzen borstbeeld, geboetseerd door Juliaan Dillens. Reeds spraken wij van zijne triomfantelijke verschijning op de jubelfeesten der Gentsche Hoogeschool in November 1892. Zijn laatsten triomf behaalde hij als redenaar den 5 Maart 1893 te Lier, op het eeuwfeest van Jan Frans Willems' geboorte, in de afdeeling van het Willems-Fonds aldaar gevierd, toen hij, op acht-en-tachtigjarigen leeftijd, aller harten deed slaan, aller geesten vervoerde, aller lachspieren in beweging bracht door den tintelenden humour en de doordringende macht zijner ongekunstelde welsprekendheid, terwijl hij de kinder- en jongelingsjaren van den ‘Vader der Vlaamsche Beweging’ zoo aanschouwelijk deed herleven en tevens eene laatste krachtige belijdenis aflegde van zijne eigene even ingewortelde als bezadigde VlaamschgezindheidGa naar voetnoot(1). Als schrijver zal hij voortleven in zijne sappige Gedenkschriften, die reeds bij gedeelten in het Gentsch tijdschrift Het Nederlandsch MuseumGa naar voetnoot(2) het licht zagen, veel bijval genoten en hier nu | |
[pagina XIV]
| |
verzameld aan het publiek worden aangeboden als een verdienstelijk toonbeeld in dit eigenaardig letterkundig vak, dat in de Nederlanden tot hiertoe weinig beoefenaars heeft gevonden. Vader Bergmann heeft er niet alleen zijnen tijd en zijne tijdgenooten in geteekend met eene echte meesterhand, maar hij heeft er ook, zonder het te weten, zijn eigen sympathiek portret ten voeten uit in geschilderd.Ga naar voetnoot(1)
Gent, Maart 1895. Paul Fredericq. |
|