| |
| |
| |
Morra
De matig hoge terp van Morra wordt omgeven door een ovaalvormige ringweg; binnen deze ringweg is tot op heden het grootste deel van de overwegend nietagrarische bebouwing van het dorp gelegen. Te oordelen naar het historische kaartmateriaal is de huidige bebouwingsdichtheid in de loop van de 19e en 20e eeuw ontstaan. Behoudens enkele boerderijen aan noordoostelijke zijde heeft zich overigens nauwelijks bebouwing buiten de ringweg ontwikkeld, waardoor een duidelijk contrast tussen de dorpskom op de terp en het open agrarisch gebied daarbuiten is ontstaan.
De ringweg wordt aan de westkant van het dorp geaccentueerd door de dorpsvaart die aan de buitenzijde van deze weg is gelegen; de oude aanlegplaats aan de weg is nog herkenbaar. Het terrein binnen de ringweg is door een straat dwars over de terp en een aantal paden verder opgedeeld, waarmee een min of meer radiaal patroon is ontstaan. Opvallend is echter dat de kerk niet centraal in dit net van paden is gelegen en eveneens afzijdig ligt van de bebouwing aan de straat dwars over de terp.
Ten noorden van de dorpskom staan de bedrijfsgebouwen van een voormalige coöperatieve zuivelfabriek die in 1915 langs de Dijkster Vaart in bedrijf werd gesteld (Spriensma, 30). In 1973 is deze fabriek gesloten.
Vlak bij deze bedrijfsgebouwen staat het als woning ingerichte voormalige spoorwegstationnetje Morra-Lioessens, een halte in de lijn Dokkum-Anjum die tussen 1912 en 1936 in gebruik is geweest.
| |
| |
Afb. 597. Kopie van het kadastrale minuutplan omstreeks 1832; ten westen van de kern Botma State. Schaal 1:7500.
| |
| |
Afb. 598. Luchtfoto, schaal 1: 6000. Opname 1971.
Afb. 599. Luchtfoto van het terrein van klooster Weerd. Schaal 1:6000. Opname 1971.
| |
| |
| |
Kerkelijke gebouwen
Hervormde kerk
De Hervormde kerk, in de 16e eeuw aan Johannes de Evangelist gewijd, is in het centrum van het dorp op een omheind kerkhof gelegen (afb. 600-606, 608, 612). De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, het torentje van de burgerlijke gemeente (akte van 1877).
| |
Litteratuur
r.v.a. i, 150; Benef. 168; r.v.g.o. 116; Van der Aa vii, 1079; Gesta abbatum orti Sancte Marie, 154; Sibrandus Leo, Abtenlevens, 9; Van den Berg, Oostdongeradeel, 122.
| |
Bronnen
Rekeningboek kerkvoogdij 1727-1795, streekarchief Dokkum; notulenboek kerkvoogdij 1824-1933, ib.; bestek en tekening westgevel uit 1843 door H. Raadsma (afb. 604), gem. archief Oostdongeradeel; dorpsrekening en rapport, ib.; h.s. Andreae-Tuinman, ib.; Historisch-bouwtechnisch rapport door W.J. Berghuis, archief r.d.m.z. Zeist.
| |
Afbeelding
Tekening J. Stellingwerf in coll. Fries Museum, Leeuwarden.
| |
Geschiedenis
De plaatsnaam wordt genoemd in het leven van Sibrandus, abt van Mariengaarde van 1230 tot 1238, waar Bolto de ‘keller’ of econoom vermeld wordt, met als nadere aanduiding, priester en kannunik uit Morra; in tegenstelling tot Reitsma's conclusie (r.v.g.o.) is hieruit slechts te lezen dat B. uit Morra afkomstig was. De vrij rijke 13e-eeuwse architectuur van de kerk kan overigens een aanwijzing zijn voor banden tussen het klooster en deze kerk. Veel vroeger reeds komt een dergelijke plaatsnaam voor als Longonmore of als Mure in de registers van Fulda, maar Gijsseling erkent deze niet als Morra.
In de opgave van patroonslanden in het Beneficiaalboek van 1542 wordt als patroon de H. Johannes de Evangelist genoemd. De patroonslanden waren verhuurd, daar men zware lasten had ‘aengaende de thoorn, welcke niet langer en mochte lijden sunder hulp.’ Waarschijnlijk ontleenden Andreae-Tuinman daaraan hun mening, dat de toren toen herbouwd zou zijn en de kerk verfraaid.
Blijkens de kerkvoogdijrekeningen is de kerk in 1734 ‘vermaakt’ naar plan van ‘Pijtter Muis tot Dockum’ en is er in 1737 een nieuw ‘gewelf’ gemaakt naar bestek van Roelf Douwes; de ‘kerkpilaren’ worden in 1742 bemetseld. ‘Vroedsman van Assen’ heeft in 1738 een obligatie aan de kerk gegeven, waarvoor in 1748 10 jaar rente wordt betaald. Nadat het orgel aanvankelijk door Schwartzberg was gestemd komt in 1748 P. de Vries daarvoor in aanmerking en na 1764 F.C. Schnitger en ook A.A. Hintz. De homei van het kerkhof wordt in 1768 geverfd, waaruit blijkt dat het kerkhof nog omgracht was. In 1773 krijgt het interieur weer een beurt evenals pastorie, school en schoolhuis. In de pastorie komt in 1778 een geschilderd schoorsteenstuk door F.J. van der Elft; ook wordt een wapen van de Vrouwe Van Haren verguld, van wie de kerk later een legaat krijgt. In 1797 wordt de kerk gewit ‘daar waar de wapens hebben gehangen’. Na 1785 wordt het orgel onderhouden door A. van Gruisen. In 1843 is de mogelijk in de 16e eeuw verbouwde toren afgebroken; deze is door Van der Aa als dik en stomp beschreven. In dat jaar is de tegenwoordige westgevel met torentje gebouwd. Volgens de raadsnotulen is de Leeuwarder stadsarchitect om advies gevraagd. Romein verwees naar Roelof Jacobs Boorsma te Weidum. Deze adviseerde in februari 1843 afbraak van de toren. Grietenij-architect Schaafsma achtte behoud mogelijk en economischer. Uit het rapport blijkt dat de toren uit schalen met gegoten vulling bestond. In 1920-21 is de kerk voornamelijk wat betreft kap en vloer hersteld onder leiding van de architecten W. en J. Booijenga te Metslawier.
| |
Beschrijving
De kerk bestaat uit een enkelvoudig schip, dat aan de oostzijde vijfzijdig gesloten is. Boven de westgevel staat een houten klokkegeleding met open bekroning.
| |
Materiaal
De baksteen waaruit de kerk is opgetrokken meet 29,5-30 × 8 cm, 10 lagen 91 cm; hogerop is een dikkere steen toegepast van 8,5-9 cm lang, 10 lagen 100 cm. De dikkere steen is lichter rood gekleurd dan de lager verwerkte steen. De stenen zijn over het algemeen in lagen van twee strekken een kop gemetseld. De meest westelijke travee bestaat uit hergebruikt materiaal; de vernieuwde westgevel is van kleine steen (20 × 4 cm, 10 lagen 50 cm) opgetrokken (in het bestek ‘middelgrauwe steen’ geheten).
| |
Uitwendig
De ruim 80 cm dikke muren worden geschoord door steunberen die oorspronkelijk slechts ondiep waren. Aan de noordzijde zijn zij aan de voet verzwaard, aan de zuidzijde zijn de eerste en derde verzwaard en is de tweede weggebroken ten behoeve van een venster. De koorsteunberen zijn op één na sterk verzwaard. Het muurwerk
| |
| |
Afb. 600. Hervormde kerk, plattegrond en details van profielen. Getekend 1981 naar opmeting 1945.
wordt afgesloten door een kwart-bolle lijst boven een zaagtandlijst; deze vervangen blijkens de toestand in de derde travee noordzijde een rondboogfries. Aan de noordzijde is in de eerste volledige travee een oorspronkelijk venster bewaard, dat in de dagkant een kraalprofiel heeft. De top is gewijzigd. Van het tweede venster in deze travee is de top in het metselwerk te herkennen. Het is later aanzienlijk vergroot. Voorts ziet men in deze travee de moeten van twee gedichte ingangen. De tweede travee bevat een gedichte ingang gevat in een driepasvormige nis omlijst door een hoge spitsboog. Binnen de driepas loopt een kraalprofiel en de bogen gaan zonder lijst of kapiteel op. Het venster in deze travee is aanzienlijk jonger. De derde travee is grotendeels bemetseld met kleine steen en bevat een groot 19e-eeuws venster.
Aan de zuidzijde is in de eerste travee van het westen een venster uit de bouwtijd bewaard, tegenover dat aan de noordzijde. Ook aan deze zijde is echter de top gewijzigd. Daarnaast zit een groot spitsbogig venster met afgeschuinde dagkanten dat de top oversnijdt van een gedichte laaggeplaatste opening. In de tweede travee is de moet van een ingang tegenover die van de noordzijde te zien. Een jonger spitsbogig venster met afgeschuinde dagkanten oversnijdt deze. Het tweede venster in deze travee is spitsbogig gesloten en is blijkens de rechte dagkanten van nog jonger datum, evenals de twee vensters in de derde travee. Aan het koor zijn drie spitsbogige vensters bewaard met een samengesteld profiel waarin een kraal loopt. Van het venster in de eerste zuidoostelijke travee ziet men het oorspronkelijke beloop langs de kop van het tegenwoordige, dat een eenvoudige afgeschuinde dagkant heeft; aan de noordzijde is het vervangen door een spitsbogig venster met rechte dagkanten. De westgevel heeft een spitsbogige ingang in een ondiep risaliet en spitsbogige vensters terzijde. In de top is een klein rond venster.
| |
Inwendig
De ruimte is overdekt door een korfbogig houten gewelf op verbrede voorlijst, dat met de kap in 1921 is vernieuwd. De Voorlopige Lijst vermeldt nog een 16e-eeuws houten tongewelf met trekbalken op kraagstenen. In 1921 is ook de vloer in basaltine tegels vernieuwd en zijn de twee fraaiste zerken in de muur gemetseld.
| |
Bouwgeschiedenis
Daar de gehele kerk uit hetzelfde materiaal in eenzelfde toepassing is opgetrokken, is aan te nemen, dat schip en koor naar één plan zijn gebouwd, ondanks het onderling verschil in afmeting van de vensters van koor en schip. De ondiepe steunberen en de te reconstrueren betrekkelijk kleine vensters, twee per travee in de eerste en derde travee, wijzen op een ontstaan in de 13e eeuw. De indeling wijst bovendien op een overwelving in drie traveeën, waarbij mogelijk de in de Voorlopige Lijst genoemde kraagstenen in eerste toepassing hebben behoord. Het vijfzijdige koor en de omlijsting van de oudste ingang hebben duidelijk gotische details, zodat aan een ontstaansdatum in de tweede helft van die eeuw gedacht moet worden.
Het terrein is sedert de bouwtijd ongeveer een meter opgehoogd, blijkens de slechts 80 cm boven het tegenwoordige maaiveld opgaande rechtstanden van de oudste ingang.
| |
| |
Gezien de overeenkomst van vensterindeling van de westgevel uit 1843 en die in de noordgevel, is aan te nemen dat de vensters in de laatste toen van nieuwe kozijnen zijn voorzien. Het vergroten van de vensters, waarbij sommige rond werden gesloten, moet reeds in 1744 hebben plaatsgehad. De meest westelijke travee is kennelijk in 1843 uit oud materiaal herbouwd.
| |
Inventaris
De kerk bezit:
| |
Preekstoel
Tegen de zuidermuur staat een eenvoudige preekstoel met achterschot en klankbord. Volgens een aantekening uit 1943 was deze destijds gemerkt ‘d.k.g. 1849’
(H. van der Wal, archief r.d.m.z. Zeist).
| |
Doophek
Doophek met spijlenzone; de stijlen bekroond door een zestal vaasvormige knoppen, xviii.
| |
Orgelbalustrade
Aan de westzijde orgelbalustrade op twee zuilen; de balustrade van eenvoudig paneelwerk. Gesneden hoekstukken en opzetstuk met Lodewijk xiv-lofwerk waarin gekroond alliantiewapen Botma-Nannes. Een 19e-eeuws opschrift vermeldt de stichting van het orgel in 1740 door Jantje Botma-Nannes in haar 84e jaar (zie zerk).
| |
Orgel
Orgel in kas met rijk gesneden vleugels en opzetstukken in Lodewijk xiv-vormen. Orgel gemerkt ‘Michael Swartsberg me fecit Leeuwarden 1740’. Het orgel zou in 1827 door L. en J. van Dam gerepareerd zijn (J.L. de Jong, Alphab. lijst van kerkorgels in Friesland, Heerenveen 1936; T. Jongepier, Frieslands orgelpracht i, Sneek 1970, met dispositie).
| |
Banken
Ten oosten van het doophek een bank van paneelwerk met fronton boven het rugschot, waarin alliantie-wapen Botma, de letters g.w.b. en ‘1622’.
Tegenover de preekstoel bank van paneelwerk, op het rugschot gesneden cartouche, xviii, waarin aren zijn voorgesteld, evenals in het alliantiewapen op de eerstgenoemde bank. Aan de oostzijde eenvoudige bank van paneelwerk. Op de herenbanken, evenals op de overige eenvoudige banken, gedraaide knoppen aan beide uiteinden.
| |
Epitaaf
Tegen de oostwand ziet men een zandstenen beschilderd epitaaf in renaissance-omlijsting met opschrift ter nagedachtenis van Wopke van Scheltema en Frouck Roorda van Genum (afb. 607), opgericht in 1625 door hun enige zoon Scipio (= Sippe). De wapens zijn afgehakt. Opschrift bovenaan: ‘Mem. Aeter. Nobiliss. Parent.’; beneden: ‘Fundebam et ponebam moestus Scipio a Schelthama’.
Op het middenveld:
‘Conditur hac decus Aonidum sub mole Vospiscus Hic erge nobis famÄ Praecone perenni Tantum note Pater lustrato Thybride viso Brittone Sequanicisque agris, Rhenoque bicorni Hic invenisti requiem iuxtaque recumbit Heu tumuli quondam thalami fidissima consors Heu Genitrix nomen lachrymabile non sine luctu Non sine honore mihi dicendum Haec pignora cultus Summa sui Soboles venturo consecrat aevo At vos aeternum Coelo salvete recepti Aeternumque valete animae manesque Parentum’.
Hetgeen vertaald wil zeggen: ‘Ter eeuwige nagedachtenis aan zijn zeer edele ouders. Beneden deze steen ligt begraven Wopke, het sieraad der Muzen. Hier hebt dus Gij, ons door de faam, die voortdurend Uw lof verkondigt, slechts bekende, Vader, nadat Gij de Tiber hebt bezocht, gezien den Brit, de Franche Comté en de tweemondige Rijn, hier hebt Gij rust gevonden en naast U rust, de zeer getrouwe deelgenote, eertijds van Uw slaapvertrek, thans van Uw graf, helaas, Moeder, bewenenswaardige naam, niet zonder rouw, niet zonder eerbied door mij uit te spreken. Deze hoogste bewijzen van zijn verering wijdt het kind aan de komende eeuwen toe; maar Gij, voor eeuwig ten hemel opgenomen, weest gegroet en vaart eeuwig wel, zielen en schimmen van mijn ouders. Bedroefd stichtte en stelde dit, Sippe van Scheltema’ (Vert. drs. J. Visser).
Sippe Scheltema was de enige zoon van Wopke en Frouck van Roorda van Genum. Wopke was in 1598 reeds overleden, zodat de zoon hem slechts ‘door de faam’ kende. Sippe overleed in 1627. Voor hem is de hierna volgende zerk. De Scheltema's woonden op Heemstra State; zie aldaar.
| |
Zerken
In de noordmuur zijn twee grafzerken ingemetseld; een grote zerk voor Scipio (= Sippe) van Scheltema met Renaissance-schijnarchitectuur, waarin figuren van Geloof, Hoop en Liefde zijn voorgesteld. In het midden wapenschilden, waar de figuren
| |
| |
afgekapt zijn. Eronder banderolles met ‘Anno’ en ‘1630’. Van het randschrift is nog aanwezig de tekst:
‘Ao 1627 de 27 april Sterf d... Scheltema gecore (staet)’. Aan de voet het opschrift: ‘Scipio nobilibus proavis clarissimus hocce/Marmore deposuit quod erat mortale sed omnis/Raram eius memori doctrinam mente tenebit/Posteritas tu qui legis haec mendacia fucos/mundi difficiles nugos mortalia quaeq(ue)/Temmere ab hoc discas: tantum immortalia speres’.
Hetgeen vertaald wil zeggen: ‘Onder dit marmer liet Scipio onder een beroemd voorgeslacht zijn stoffelijk omhulsel achter, maar heel het nageslacht zal zich zijn zeldzame geleerdheid blijven herinneren. Leer, lezer, van hem de leugens, het bedrog, de belastende beuzelingen, ja, al het aardse te verachten en slechts het onsterfelijke te verhopen’.
De tweede is een 18e-eeuwse zerk voor Gerrit Sakes Botma. Randschrift met ingeronde hoeken, waarin een palmet is gebeeldhouwd: ‘Anno 1747 den 30ste Maert is in de Heere gerust den ...bare Jantie Nammes de huisvrouwe van Gerrit Saakes Botma in leeven geweest bysitter dyk... van Oostdongeradeel oudt in haer 91ste jaer ende leit alhier begraven. Al die hier op my komt treeden gedenkt maer vry op my; Al leg ik hier byneeden ik ben geweest als gy’. Op het plat mooi gebeeldhouwd Lodewijk xiv-ornament rond (afgekapt) alliantiewapen onder kroon en baldakijn als helmteken. In een benedenste helft in cartouche het opschrift: ‘Ao 1755 den 18 maart is in den Heere gerust den eersaamen seer discreeten Gerrit Sakes Botma in leven oud bisitter en Dijk... van Oostdongeradeel en dijkx volmagt van het dorp Morra oud omtrent 84 jaaren legt alhier begraven verwagtende een salige opstandinge in Christus Jesus Amen’.
| |
Kronen
Twee achtarms koperen kronen, xviii (afb. 611).
| |
Klok
In de toren hangt een klok, diam. 85 cm. Opschrift: ‘Waekt want Ghij en weet niet in welke uire uwe Here komen sal. Mat. 24 v. 42 Ao 1659. Door dat vijer ben ick gevlooten Iurien Balthasar heeft mij ghegooten in Leeuwerden. De Hr Lambertus van Koehorn/ende/Juffr. Frouk van Scheltema sijn wijf/D. Lambertus Persijn pastor in Morrha ende Lioetsens/I. Formers/huisman in Morrha’.
| |
Pastorie
In de zijgevel van de pastorie, die ten zuidoosten van de kerk staat, is een stichtingssteen geplaatst met het opschrift: ‘De 25e Mei 1894/is door den president kerkvoogd E.F. Botma den eersten/steen van deze verbouwde pastorie gelegd/Medekerkvoogden D. Alberda en S. van Kleffens’.
In de tuin stond tot in de jaren zeventig een voetstuk in rococovormen, wellicht van een zonnewijzer xviii b-c, mogelijk van een van de states afkomstig.
| |
Overige bebouwing in het dorp
Evenals op de kadastrale minuutkaart wordt de dorpsterp ook thans nog door een daarover gelegde weg in twee stukken gedeeld: het zuidoostelijk gedeelte waarop de kerk, de pastorie en de overige bebouwing op rechthoekige kavels staan en het noordwestelijk gedeelte, dat bebouwd is langs een straat die dit gedeelte in twee helften verdeelt.
Langs de weg over de terp staat een vrij regelmatige lage dorpsbebouwing van een vrij gesloten karakter; een klein aantal panden heeft ook hier het zadeldak tussen twee topgevels en zal eind 18e/begin 19e eeuw ontstaan zijn. Het straatje over de noordwestelijke helft heeft lang een meer agrarische bebouwing gehad.
| |
Greate Buorren 3 (Grote Buurt)
In het midden daarvan staat een boerderij van het kop-hals-romptype, in de voorgevel gedateerd 1772. Het halsgedeelte is later verhoogd tot de nok van het voorhuis en haaks erop is een kamer aangebouwd onder zadeldak tegen een topgevel. De noordmuur van het vooreind is uit hergebruikte moppen gemetseld. De korte schuur is met riet gedekt (afb. 614).
| |
State
Bottema-state
Aan de westelijke voet van de dorpsterp lag Bottema-state.
De hoofdeling Sijds Buttama wordt in 1490 genoemd als één dergenen die met Groningen over een verbond onderhandelden. Bottema zou niet lang meer de woonplaats van een hoofdeling blijven, want in 1511 was Gabbe Ripten eigenaar van het overgrote deel van het goed en was Wilcke Bottema huurder. Omstreeks 1585 was de state eigendom van Wijger Gabbesz, die als volmacht van de grietenij optrad voor het Hof van Friesland (Berns 18, yy 17,39) en ook voorkomt als ‘dijkgraaf’ van ‘Dongeradeel oosterzijde der
| |
| |
Paesens’ (ib. 12,176). Zijn zoon Gabe Wijgersz. is in 1640 eigenaar-bewoner en in 1698 noemt de bewoner zich Gerrijt Botma.
Toen Hermannus Botma, secretaris van IJlst, in 1660 een derde deel van Botma-sathe verkocht, werden huizinge, schuur, hoving, poort, gracht en singels genoemd. Van de ‘stoel en grafsteden in de kerck tot Morra’ krijgen de kopers het aandeel van drie graven ‘neffens de stoel’ van wijlen ‘de olde fiscaal’ Bosman. (Berns 55, M4 f62). Na 1748 raakt Botma in vreemde handen. Weduwe Botma-Nannes was blijkens haar fraaie grafzerk in de kerk in 1747 op 91-jarige leeftijd overleden en had het orgel aan de kerk geschonken.
Op de kadastrale minuutkaart staat nog een boerderij van het kop-hals-romptype met lang voorhuis en zo te zien een poortgebouw bij de brug over de gracht. Thans is het terrein onbebouwd.
| |
Nittema
Aan de oostzijde van de rondweg aan de voet van de terp lag Nittema.
| |
Geschiedenis
Het Stamboek noemt onder deze naam slechts een Saepcke, gehuwd met Ids Idsz Eminga; zij overleed in 1502. In 1511 komt Beenthie Nittama voor met 54 pondemaat land. In 1543 gaat er zes gulden uit Nittema-state aan het personaatschap, evenals uit de andere drie states. Over de opstallen ontbreken latere gegevens.
| |
Aldhuistra
Even ten noordwesten buiten het dorp ligt Aldhuistra.
| |
Geschiedenis
Botte Oldahuistra komt in 1444 voor als hoofdeling die vrede sluit met de stad Groningen (Pax Groningana 10); ook in 1453 is hij bekend, daar hij dan een stuk zegelt betreffende jaarmarkten in Oostergo (Sipma ii, 34). Volgens Occo Scarlensis werd Oldhuistra in 1496 verbrand; de state was toen eigendom van Tiaerdt van Mockema en verhuurd aan Foppe, zoals ook in het Register van Aanbreng van 1511 vermeld wordt. In 1543 gaat ook uit Oldhuistra een bedrag aan het personaatschap van de kerk. Daarop zal de vermelding berusten in Van Heussen en Van Rijn, Oudheden en Gestichten, dat de eigenaars van Heemstra, Oldhuistra, Bottema en Nittema om beurten het kerkvoogdijschap van Morra ‘bedienden’. Na 1496 zal er slechts van een sate sprake zijn geweest. Een verkoping in 1687 vermeldt ‘het hornleger met de grachten, de singel, het groot hooff en het gestoelte en legersteden (graven) in de kerck’.
| |
Boerderij Skilijgerwei 2 (Krommebrugweg)
Thans staat er een boerderij van het kop-hals-romptype met kort voorhuis, dat in het achterste gedeelte een huishoudkelder heeft, waarboven een venster (vgl. Tjessensweg 9 te Waaxens). De vensters hebben alle een licht gebogen strek; forse gootlijsten aan de langsgevels van het voorhuis en boeiborden op de zijden van topgevels, die in een forse schoorsteen eindigen. De voortopgevel heeft twee vensters beganegronds en twee kleinere in de top en is afgedekt door een rollaag; er zijn gietijzeren ankerrozetten. Omstreeks 1860 (afb. 613).
| |
Overige terpen en de bebouwing daarop
In het dorpsgebied van Morra liggen drie beschermde terpen: de middeleeuwse van het klooster Weerd, die waar Fridhuistra op gestaan heeft en die 13e- tot 16e-eeuws gedateerd wordt en ten zuiden van Weerdweg in de polder de Kolken een terp, die 5e-/8e-eeuws gedateerd wordt. Halbertsma geeft nog een terp aan de uiterste noordelijke grens van het gebied bij de brug over de Dijkstervaart.
| |
Voormalig klooster Weerd
Ongeveer 1500 meter ten zuiden van Morra ligt het terrein, waarop een priorij van vrouwen van de Praemonstratenser orde gestaan heeft.
| |
Litteratuur
N. Backmund, Monasticon Praemonstratense ii, Straubing 1952, 229 en daar genoemde litteratuur; Encyclopedie van Friesland, Amsterdam-Brussel 1958, 680.
| |
Bronnen
Gesta abbatum Orti S. Marie, 130, 223; Charterb. i, 325; Sipma i, 271, 336, 384, 440.
| |
Afbeelding
Tekening door J. Stellingwerf van een toen nog bestaand gebouw, dat tot het klooster had behoord. Coll. Fries Museum (afb. 615).
| |
Geschiedenis
De ‘kelner’ van Weerd wordt voor het eerst genoemd in 1401 (Charterb. i, 325). Het in de Vita Siardi en de Vita Ethelgeri (Gesta abbatum) genoemde klooster Templum Domini is volgens de 17e-eeuwse schrijver Miraeus identiek met Weerd, dat overigens Silva S. Marie (Marienbosch) genoemd werd. Backmund bestrijdt dat het klooster twee namen zou hebben gehad. De plaats in de Vita Ethelgeri, waar een opsomming wordt gegeven van kloosters waarin familieleden waren ingetreden van de te benoemen priorin van het klooster Bethlehem, lijkt er echter op te wijzen, dat de drie daar
| |
| |
genoemde kloosters alle van de Praemonstratenser orde waren. Dan zou Weerd reeds hebben bestaan ten tijde van de tweede abt van Mariengaarde, in wiens levensbeschrijving een zuster uit Templum Domini genoemd wordt. Zeker is dat het klooster afhankelijk was van de abdij van Dokkum, welks abt de stukken voor Weerd steeds zegelde.
Waarop de datum van 1326 berust die de Encyclopedie van Friesland noemt is onduidelijk. In de 15e en 16e eeuw komt het klooster herhaaldelijk voor in de documenten en was het rijk begiftigd met landerijen en andere vaste goederen. Mogelijk is het Monnikshuis onder Anjum (zie aldaar) een uithof van Weerd geweest, daar dit klooster het enige was dat land bezat onder Anjum. Het klooster is in 1569 geplunderd en in brand gestoken en in 1580 definitief opgeheven. De eigendommen kwamen evenals die van andere kloosters aan de Staten en werden in de loop van de 17e eeuw verkocht.
| |
Gebouw
In de 18e eeuw stond er volgens Stellingwerf op het terrein van Weerd nog een gebouw overeind; de vensters lijken dichtgemetseld te zijn. Het blokvormige gebouw is gevat tussen twee trapgevels met pinakels aan elke trede naar 16e-eeuwse trant. Het gebouw heeft veel gotische vensters met een middenstijl. Daar het wegens de vele vensters en versieringen een luxe gebouw moet zijn geweest, was het mogelijk een rectorswoning of gastenverblijf. Het stond met de achtergevel tegen een muur, waarvan de tekening nog een fragment weergeeft. Mogelijk stond dit gebouw dus buiten de ringmuur van het klooster en werd het daarom ook gespaard en opnieuw gebruikt.
| |
Fridhuistra
De beschermde terp Fridhuistra is omschreven als terrein met mogelijk resten van een stins.
| |
Geschiedenis
In 1511 (r.v.a. i, 142) gebruikte Aeltie to Frijtze Hustma land, waarvan het klooster Weerd landheer was. Ook in 1578 wordt het goed door een pachter bewoond (Register Personele impositie); hij wordt onder de naam Reijmer to Fridshuijs genoemd en blijkt Entshuijs te heten en gehuwd te zijn met Barbara van Scheltema. In de boedelbeschrijving van hun nalatenschap (Berns 54, j 2, 203) blijkt een ‘grote eecken kast’ te zijn, die ‘Barbara zecht van de convente Weert van de Priorinne geschoncken is’. De op de terp gesuggereerde stinsplaats zou dan aan het klooster Weerd geschonken kunnen zijn. Het door een gracht omringde terrein was nog duidelijk te herkennen op de laatste topografische kaart.
| |
State
Heemstra
Tussen Morra en Metslawier ten oosten van Ropta aan de Herenweg lag Heemstra State, op de kadastrale kaart nog herkenbaar als omgracht terrein.
| |
Geschiedenis
In 1449 was bij het sluiten van vrede met Groningen ook Sippe Hemstra aanwezig. Hij behoorde tot de Schieringers en werd in 1474 gevangen gezet op Jancko Douwema-stins te Langweer (Worp iv, 121). Zijn zoon Sijds wilde zich niet bij de Groningers aansluiten en moest dit met de dood bekopen. Zijn broeder Renick wordt ook te Morra genoemd. Sippe, de zoon van Sijds, steunde de Bourgondiërs en moest in ballingschap gaan, waarvoor hij een uitkering kreeg uit de Rentmeesterskas (1518). Zijn weduwe huwde Frans van Scheltema. Hierdoor kwam het huis in die familie, waaruit beroemde nazaten zouden stammen die in de kerk begraven liggen. Eén van hen was Scheltema thoe Morra, echtgenoot van Frouck Roorda van Genum, wier moeder Tieth Scheltedr. van Scheltema was. Wopke had volgens het door hun zoon opgerichte epitaaf veel gereisd. Zoon Sippe was volgens het Stamboek gecommitteerde ter Staten Generaal en was gehuwd met Rixt van Scheltema. De laatste hertrouwde na de vroege dood van haar eerste echtgenoot met Tjerck Goslicks van Herema. Hun dochter Frouck huwde Henning Georg van Andreae en in tweede echt Lambert van Coehoorn, die vermeld wordt op de klok van de kerk. In 1676 werd de state gekocht door de familie Andreae en beschreven als ‘Hiemstra State en de sate met stins, huisinge, poort, singels, grachten en homeijen’. Tevens waren in de koop besloten de ‘gestoelten in de Kerk’ en de ‘begrafenisse tot Morra’ (d.w.z. de grafkelder). Na de dood van haar eerste echtgenoot hertrouwde Rixt van Andreae Willem van Haren, voor wie wapens in de kerk hingen. In 1738 en 1748 wordt Johan Poppe Andreae van Plettenberg als eigenaar-bewoner genoemd en in 1787 de overste Sluijterman. De dochter van Willem van Haren was namelijk gehuwd met H. Casimir van Plettenberg, die het huis in 1785 te huur aanbood (Wumkes i, 338, 350). In 1800 wordt het huis te koop aangeboden en een jaar later op sloop
verkocht als de Stins Scheltema met poort onder Morra (Wumkes ii, i en 5).
| |
Afbeelding
Ons inziens stelt de tekening van Stellingwerf met opschrift ‘behoort onder Metslawier
| |
| |
aen den Hr van Plettenburg’ het Huis Heemstra voor (afb. 573). Men ziet er immers duidelijk een ouder bouwlichaam, de ‘Stins’, op voorgesteld, met een 17e-eeuws gedeelte daar tegenaan. Ook de in de omschrijving genoemde poort is aanwezig. Het terrein dat op de kadastrale minuut nog omgracht is (afb. 555) is thans onbebouwd.
| |
Boerderij
Headamsterwei 1 (Hooidamweg)
Ten zuidoosten van het dorp aan de overkant van de voormalige Herenweg ligt een kleine boerderij, die waarschijnlijk eens van het binhús is beroofd (afb. 616, 617). Op de kadastrale minuutkaart lijkt dit nog wel aanwezig. Het handschrift Andreae-Tuinman noemt de plaats Welgelegen en vermeldt dat een Van Kleffens er woont. In de gepleisterde voorgevel staat een gevelsteen in rococovormen met onder een familiewapen het opschrift: ‘Rinse Gerrits Sinia. Dit Huis staat hier aan Vaart en Wegen/God geef den Eigenaar sijn Zeegen/Soo dat het wel gelegen/Staat/God hoed het dog voor/alle Kwaad’:
In de zijgevel is een eerste steen herplaatst met opschrift: ‘Anno 1760 Den 23 May heeft/Aukien Gerrits Sinia/den Eerste Steen van dit Huis/Gelegt in haer Ouderdom van/4 Jaar en 15 Weeken, en/6 Dagen’.
Zulke stenen plachten in de achtergevel te staan. De schuur ziet er dan ook veel jonger uit met een halfrond gesloten venster waarin een gietijzeren harnas met veren bovenin, zoals omstreeks 1860 gebruikelijk was. In de zijgevel veel kleine vensters, te weten twee per veestalling. Een bedschot uit deze boerderij is toegepast in Donia Sathe te Oosternijkerk.
| |
| |
De Grotebuurt in 1966.
| |
| |
Afb. 601. Hervormde kerk. Zuidgevel met later gewijzigde vensters en herkenbare travee-indeling door lisenen. Opname 1981.
Afb. 602. De kerk volgens J. Stellingwerf in 1721.
Afb. 603. Het koor van de kerk met 13e-eeuwse vensterprofielen. Opname 1974.
| |
| |
Afb. 604. De ontwerptekening voor de nieuwe westgevel en dakruiter uit 1843. Repro 1971.
Afb. 605. De noordgevel van de kerk met later verbrede vensters. Opname 1981.
Afb. 606. De gedichte noordelijke ingang heeft een sleutelgatvormige omlijsting uit de 13e eeuw. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 607. Epitaaf uit 1625 voor Wopke van Scheltema en Frouk Roorda van Genum. Opname 1972.
Afb. 608. Het inwendige van de kerk naar het oosten gezien. Opname 1972.
Afb. 609. Renaissancezerk voor Sippo van Scheltema, zoon van Wopke en Froucke van Roorda, overleden 1627 en wonend op Heemstra State. Opname 1981.
Afb. 610. Rijk gedecoreerde zerk voor G.S. Botma, overleden 1755 en Jantje Nannes, overleden 1747. Opname 1981.
| |
| |
Afb. 611. Koperen kaarsenkroon in de kerk. Opname 1943.
Afb. 612. Het inwendige van de kerk naar het westen gezien met het orgel uit 1740 door Michael Schwartsberg. Opname 1972.
Afb. 613. Voorhuis van de 19e-eeuwse boerderij op het terrein van Aldhuistra. Opname 1976.
Afb. 614. Boerderij in de Grote Buurt gezien van de oostzijde, in gevelankers gedateerd 1772. Opname 1965.
| |
| |
Afb. 615. ‘Overblijfsel van het vrouwenklooster Weerd’, getekend door J. Stellingwerf.
Afb. 616. Gevelsteen van de boerderij Hooidamweg 4, midden 18e eeuw. Opname 1976.
Afb. 617. Boerderij Hooidamweg 4 met gewijzigd voorhuis. Opname 1976.
|
|