| |
| |
| |
[3]
Wij waren even afgedwaald naar het physiologische, naar de verrichting. Doch wij keren thans terug tot ‘dat andere’, tot den commandant van de spier, tot de mentale en geestelijke werking, tot de concentratie, tot de aandacht en de liefde, tot de psychologische basis van de grote sportverrichting.
Mental training en concentratie zijn hier in Nederland na onze deels versnipperde publicaties op dit gebied en nadat Lotsy deze theorieën als leidraad had genomen bij zijn zo zeer geslaagde pogingen om van het diep getuimelde Nederlandse elftal (1931) een winnend elftal te maken.... wij herhalen, mental training en concentratie zijn hier in Nederland sindsdien welhaast mode-woorden geworden. Maar het woord ‘vitaminen’ ligt in ieders mond bestorven, terwijl het gros van vitaminen zelfs geen vaag begrip heeft. Wat zegt ons dan die populariteit van mental training en van concentratie?
Velen weten in waarheid niet eens, waar zij het over hebben.... en toch willen zij er mee werken, zoals we straks zullen laten zien.
Want mental training en concentratie zijn niet voor de massa. Voor mental training en concentratie moet men het gevoelige vermogen bezitten, men moet er het innerlijk voor hebben, men moet er ‘de ziel’ en de samentrekkende kracht voor bezitten. De tastzin van het gevoel is hier pionier-wegwijzer.
| |
| |
KAREL LOTSY
| |
| |
Mental training en concentratie zijn zaken van gevoel en van compressie van wil, tevens een dooreenstrengeling van wil, overtuiging en voorstellingsvermogen, van ‘geloof’ en van ‘liefde’.
Men moet in de kracht dezer dingen geloven en men moet vervuld zijn van liefde voor het onderwerp en voor het gestelde doel. De onmeetbare en onweegbare dingen, de imponderabilia, moet men weten te hanteren als voorwerpen uit de gereedschapskist, dus als practische realiteiten.
Mental training en concentratie staan naast elkaar. Het zijn aparte begrippen. Maar practisch zijn zij dooreen geweven. Mental training zonder concentratie is ondenkbaar en in de sport zullen concentratie en mental training steeds samenvloeien.
Mental training is sportbeoefening met de geest en concentratie is de samentrekking van al zijn innerlijke, geestelijke en physieke krachten op het gestelde doel. Beide voeren tot de mobilisatie van de voedende krachten, welke den mens het doel, waarop zijn ‘liefde’ is gericht, doen naderen. Wie het hoogste in de sport wil bereiken, moet er van doordrongen zijn, dat het lichamelijke eerst leven krijgt door de geest en dat het psychische element in de sport een hoofdrol vervult. Men spreekt van mysterieuze waarden, maar daarom zijn het nog geen exotische waarden, geen waarden, welke ver van ons dagelijkse doen verwijderd liggen. Integendeel! doch daar heeft men zich in de sport nog maar zeer weinig rekenschap van gegeven.
| |
| |
De sensibele mens werkt in zijn dagelijkse doen herhaaldelijk met deze waarden. Hij toont dagelijks aan, dat hij begrijpt, dat zij er zijn, dat hij in het heil dier mysterieuze krachten gelooft. Hij doet echter wat de doorsnee-mens nu eenmaal pleegt te doen; hij bemoeit er zich verder niet mee. Hij gaat er niet verder op in. Hij accepteert ze zonder meer als een natuurlijk iets. Als iets, waarvan het voor hem vanzelfsprekend is, dat men het er niet eens nader over heeft. In vele huisgezinnen komt het bijv. voor, dat onder de maaltijd tot een verstrooid, dus tot een geestelijk afwezig, kind wordt gezegd: ‘Kom jongen, zit toch niet aan iets anders te denken, je weet nauwelijks wat je eet, houd je gedachten bij je eten, dan heb je er veel meer voeding van!’
Er zal welhaast geen bedrijf in de beschaafde wereld zijn, waarin een leider met enig aanvoelingsvermogen niet eenmaal de opmerking heeft geplaatst: ‘Als jij met je geest meer bij je werk was, zou de kwaliteit er van heel wat beter zijn.’
Zo is het ook in de sport.
Men kan volgens de geijkte term de halve dag op een voetbalveld hebben gehangen, aan goaltje trappen, dribbelen, koppen hebben gedaan, men kan een friendly game hebben gespeeld, men kan dus vele uren aan zijn sport hebben gedaan, zonder nochtans vijf minuten behoorlijk te hebben getraind. Wanneer de gedachten afgeleid, dus afwezig waren, wanneer de geest verwijlde ver van het veld, is het verblijf van een
| |
| |
JACQUES VAN EGMOND
| |
| |
halve dag op de oefenplaats niet meer geweest dan een frisse-lucht-happerij.
***
Professionals bereiken in de sport hogere resultaten dan amateurs.
De records wijzen dit uit.
Men antwoordt op een dergelijke opmerking, dat dit nog al logisch is, want professionals oefenen veel meer dan amateurs. Maar wij hebben in de sport amateurs gekend - en wij kennen er nóg - die in tijdsduur meer trainden dan de sterkste professionals in dezelfde tak van sport. En toch waren deze professionals, die in tijdsduur minder oefenden, sterker dan die amateurs. Zolang die amateurs amateur waren, bleven zij op 'n zeker moment stil staan, d.w.z. dat hun prestaties niet meer vooruitgingen. Werden zij echter professional, dan begonnen na enige tijd hun prestaties te groeien. De verklaring is deze, dat zij als amateur afgeleid waren door hun werkkring, door hun beroepsbezigheden en dat zij, professional geworden, hun aandacht onverdeeld aan hun sport konden schenken. Hun werkkring was nu hun sport geworden. Zij hadden niets anders aan hun kop. Hun leven en denken was op hun sport gericht en juist dáárdoor, doordat hun innerlijk steeds van hun sport was vervuld en zij ook vrijwel doorlopend in vorm waren, konden zij ook met minder training (te weten zichtbare training) volstaan.
***
| |
| |
Juist doordat de amateur andere maatschappelijke en andere levensbemoeiïngen kent, juist doordat hij per dag zovele uren is afgeleid en hij gedurende die tijd dus in alle opzichten ver buiten zijn sport staat, dient hij met de tijdsruimte, welke hij aan zijn sport kan schenken, te woekeren.
Doch dit geschiedt sporadisch, althans te weinig.
Er wordt bij de sporttraining veel tijd verdaan. In tijdshoeveelheid gaat er meer tijd verloren dan de training voor groote prestaties strikt genomen vergt.
Wij wezen er reeds op: het is niet de tijdsduur, welke de mate van de training bepaalt, het is de intensiteit, waarmede de training geschiedt.
De sportman verdoet veel van de tijdsduur, welke hij aan zijn sport toe kan meten, door abstracties en omwijlingen van de geest. Velen gaan van huis, pakken de tram naar hun oefenplaats en hun geest zweeft langs de zichtbaarheden van het publieke leven. Wat hun geest betreft kunnen zij net zo goed juffrouwen zijn, die uit verveling lopen te winkelen. Met ‘een hoofd vol lege koffers’, dus mentaal onvoorbereid, bereiken zij de oefenplaats; daar wordt nog gedarteld en een boom opgezet over de film van gisteravond en over dat meisje van de vorige week je-weet-wel, en wanneer zij hun sportkleding aantrekken en hun schoenen dicht rijgen, staan hun snavels nog niet stil; zij beginnen hun oefeningen als ..., ja als locomotieven, waar te weinig kolen in zijn.
In de rustpozen, als zij even op adem moet komen, zijn
| |
| |
zij weer de klappende eksters en als zij hun toilet de ville aantrekken, wordt er dadelijk aan een of ander verzetje, zij het dan ook uiterst eerbaar verzetje, gedacht.
En dit terwijl training, waarachtige training, met ernst begint en met ernst eindigt.
Geen dooie-dienders ernst, doch juist een levendige en levenwekkende ernst.
Want de ware training, dit dient de sportman te beseffen, begint reeds zodra hij zich opmaakt om ter oefenplaats te gaan. Het behoort zó te zijn, dat hij ‘traint’ (door zich mentaal geheel over te geven aan het doel) van het moment af, waarop hij zijn trainingsgoed in het valies stopt en hij het huis verlaat. Het moet hem voor ogen staan, neen! het moet hem geheel beheersen, dat hij gaat om te oefenen, om zich te bekwamen, om zijn physieke conditie, zijn techniek, zijn stijl en daardoor de kwaliteit zijner verrichtingen op te voeren, en in deze trainingsgedachten moet hij zijn eerste toekomstige wedstrijd onmiddellijk betrekken. Het moet hem beheersen, dat zijn gaan naar de oefenplaats, dat zijn oefening geen spel is om het spel, doch een ernstige handeling terwille van een ernstig doel.
Dat hij dit alles doet om zich op die en die datum, bij die en die gelegenheid te doen gelden.
Hier herinneren wij ons wat de Amerikaan Edgar Ansel Mowrer in zijn boek ‘This American World’ heeft geschreven. Hij heeft gezegd: voor sport lopen wij, Amerikanen, warm op onze manier. Voor tal
| |
| |
van primitieve volkeren was de sport een voorbereiding tot de oorlog. De oude Grieken beoefenden de sport om de vreugde, welke zij vonden in lichamelijke schoonheid. De Engelsman acht de sport - welke hij spel noemt - nodig voor de karaktervorming. Voor ons, aldus liet hij er op volgen, is de sport een middel om ons te doen gelden.
Dit verklaart - zo voegde hij er aan toe - de ernst waarmede onze athleten zich trainen om aan kampioenschappen deel te nemen en te winnen.
Tot zover E.A. Mowrer.
Men behoeft deze Amerikaanse doelstelling - de sport uitsluitend als middel om zich als natie te doen gelden - nog niet tot de zijne te maken (alhoewel daar toch alles voor te zeggen valt), maar iedere athleet heeft toch stellig het doel, in de strijd der kampioenen zich persoonlijk te doen gelden en dan kunnen wij toch niet anders doen dan Edgar Ansel Mowrer bijvallen, waar hij zo nadrukkelijk wijst op de ernst, waarmede de training ten zijnent geschiedt.
Die ernst behoort zich, zoals gezegd, reeds van den athleet meester te maken bij het pakken van zijn valies, bij het verlaten van zijn huis, bij het gaan naar zijn oefenplaats. Hij moet zich dan reeds in zijn training in-leven, hij moet zich, zoals wij dat noemen, reeds de atmosfeer van de strijd scheppen, de atmosfeer, waarin gewonnen kan worden.
De mate van tijd, welke hij aan zijn sport kan geven, moet van de eerste tot de laatste seconde met die
| |
| |
atmosfeer zijn gevuld. In die atmosfeer wordt in kwartieren meer bereikt dan buiten die atmosfeer in reeksen van uren. Trainen is algeheel vergeten van al wat niet tot die training behoort. En tot training behoort enige tijd van overdenking, van terugschouwing ná de training.
Wat haalt de preek uit zonder concentratie en zonder contemplatie? Zonder concentratie en zonder contemplatie haalt de training ook belangrijk minder uit.
***
Training en wedstrijd-verrichting vereisen de steun van geest, van overtuiging, van gemoedstoestand, van moreel.
Hoever die invloed van de geest en van de gemoedstoestand op de physieke materie gaat?
Ieder weet, wat voor een zieke het geloof, het vertrouwen in zijn dokter betekent.
Waar tuimelt de zieke naar toe, wanneer hij in deze ‘overtuiging’ mist?
En ieder voelt toch, wat het voor den zieke is, krachtig in zijn beterschap, in naderende genezing te geloven. Wij hebben van een geval gehoord, waarbij de behandelende geneesheren machteloos stonden. Zij waren, volgens de volksmond, uitgepraat. De wetenschap vermocht hier geen baat meer te brengen.
Een der geneesheren heeft zich toen in dier voege uitgelaten, dat in den zieke de liefde tot het leven, de wil en de begeerte om te leven, in zulk een stuwende mate
| |
| |
aanwezig waren, dat daarin nog de hoop op herstel gelegen kon zijn.
De zieke genas.
Hier zegevierden de mysterieuze krachten en brachten een doodziek afgetobt lichaam tot nieuwe levenskracht. Zouden deze geestelijke krachten alleen maar een wonderdadige werking uitoefenen op zieke lichamen en niet op gezonde?
|
|