Met sterke puntmessen werken zij uit al hunne kracht op het harde arduin. - Die heeren behooren tot eene bijzondere klas van reizigers - het zijn naamsnijders.
IJverige jongelingen, onverschrokken reizigers, ontzien zij noch last noch vermoeienis. Alle bergen worden door hen bestegen, alle rotsen beklommen, alle burchten geopend, alle ruïnen bezocht, alle wegen doorkruist. - Doch vraagt hen niet, wat zij gezien, gevoeld, bewonderd hebben. - Dit is hunne zaak niet. - Zij hebben gesneden, gebijteld, gegriffeld, geschilderd, geteekend.
In de boomen, op de steenen, - tegen de rotsen en de bouwvallen, - op de deuren, en de banken, - in het schors der beuken en bij den hoogsten top der bergen, - op trachiet en bazalt, - op lava en tuf, overal prijken hunne namen, woonplaats en beroep. Zoodat de nakomelingschap eens met verrukking zal vernemen dat in den jare O.H. 1867 te Arnhem een Kaasman bestond, die van zijn inkomen leefde, te Zevenbergen een Crolla-Peters ademde, die in wijn handelde en te Leiden een Zwanepoel op kamers woonde en in de rechten studeerde.
Het naamschrijven is overigens eene ziekte, die vele reizigers kwelt, niettegenstaande het spreekwoord gewaagt van namen van zotten, te vinden op pannen en potten.... en ruïnen had men er mogen bijvoegen.
Op den Drachenfels, de vergaderplaats van alle mogelijke kleinhandelaars, heeft die zucht zelfs aan een nieuwen nijverheidstak het leven geschonken.
Daar staan meisjes, die druiven verkoopen, eiken kronen vlechten en ook krijt verhuren om in de onschuldige behoefte van het naamschrijven te voorzien.
't Zou mij niet verwonderen, dat van de drie ambachten