Ernest Staas
(1874)–Anton Bergmann– AuteursrechtvrijSchetsen en beelden
[pagina 297]
| |
III.
| |
[pagina 298]
| |
der lakeien, verdufte custode's en bedelende kosters, als een fantastische warboel, in eenen woesten duivelendans, wemelden voor den afgematten geest. Ik kreeg een walg van praal en opschik, van zalen en versiersels: het heimwee naar natuur en waarheid, naar eenvoud en volksleven greep mij aan met onoverwinnelijke kracht. Ik liet Edgard aan Antonio over, huurde mij eene kleine gondel en begon eenzaam eenen zwerftocht door de kleine vaartjes, waar geen reisboek van gewaagt, geene beschrijvingen over spreken. Wat al aangename verrassingen, wat al onverwachte ontdekkingen! Hoeveel weergalooze uren heb ik doorgebracht in zachte mijmering, terwijl mijne gondel langzaam over het stille water gleed! Hier de moreske arcade eener vermolmde venster, waaraan zich een levendig kinderkopje vertoont, dat schuchter achter de marmeren stijlen verdwijnt; daar een grijsaard, die op eenen vervallen arduinen trap gezeten, in het magere zonnestraaltje, dat schroomvallig tusschen die hooge gevels inkijkt, een weinig verkwikking zoekt. Te midden dier verarmde palazzi, verlaten balkons, overhellende muren, tusschen welker gapende spleten soms een bloempje, eene zeldzaamheid in Venetië, uitschoot, en die zoo luid spraken van de vervlogen grootheid en den verloren roem, doolde ik droomend rond, en menig schilderachtig hoekje herinnerde mij aan ons oud Brugge, die Vlaamsche ster in den nacht der middeleeuwen, welke eens met Venetië naar de kroon van rijkdom en beschaving dong. 's Avonds vond ik, onder de gaanderijen der Procuraties, meestal bij het Café Florian, kozijn Edgard weder in druk gesprek en vertrouwelijken kout met Antonio, die zich de café à la glace, eene beroemdheid van Florian, maar vooral de grogs en rums liet welgevallen. Vanwaar die buitengewone vriendschap? Het antwoord liet zich niet wachten. Op eenen avond nam Edgard mij bij den arm, bracht mij naar den toen verlaten Giardino Reale, en zette mij op eene bank bij eene gaslantaarn neder. Ik verwachtte mij aan een stortvlaag van rijmen en verzen. ‘Lees,’ zegde hij, en stopte mij een papier in de hand. - ‘Iets in den trant van Byron?’ vroeg ik om den tijd te hebben adem te scheppen. | |
[pagina 299]
| |
‘O neen!’ glimlachte hij. Ik keek nader. Het was een brief met Italiaansch opschrift: ‘All' Illustrissimo, Nobilissimo Cavaliere Edgardo.’ ‘Doe gerust open,’ ging hij voort. Ik ontplooide het vrij dik papier en las: Angelo di sogni miei!Ga naar voetnoot1 E chi mi snodera la lingua ond'io posse exprimerti chiaramente tutto il mio amore, o diletto del mio cuore! E troveró accenti che bastino per dirti quanto io t'amo, o mio Edgardo.. en zoo ging het voort op denzelfden overdreven en vurigen toon, eene geheele bladzijde door, en eindigde met den uitroep: ‘Ti mando tri bacie d'amore.... accetali, mio bello, con questa tenerezza che tante volte mi dimostrasti.’ Edgard had de bewegingen mijner oogen gevolgd. ‘Zie het handteeken,’ viel hij met ongeduld in. - ‘La tua Marietta...’ las ik overluid, ‘van Marietta?’ vroeg ik ongeloovig. ‘Ja van haar,’ kreet Edgard met vuur, ‘van haar, die ik meer bemin dan het leven, aan wie ik alles, fortuin, toekomst, ten offer brengen wil.’ Ik kon mijne ooren niet gelooven. Elvire was een kinderdroom geweest, zou het hier eene onbezonnen en gevaarlijke jongelingsdrift gelden? Ik poogde te lachen. ‘Kom Edgard,’ zegde ik half schertsend, ‘en wat zal Mama Coussebant daarvan zeggen? haar Edgard met eene straatzangeres! Hoe zal de wereld u beoordeelen!’ - ‘Wat scheelt mij de wereld!’ riep hij opspringend met hare doodende verveling en hartelooze nietigheid, de wereld, die ik maar al te vroeg heb leeren kennen en die ik haat. In eene der villa's op het Garda- of Comomeer, zullen wij ons verbergen, en daar te midden der prachtige natuur geheel leven voor onze liefde en ons geluk, met de gedichten van hem, die mij den weg heeft getoond. | |
[pagina 300]
| |
Ik wilde hem zijne dwaasheid voor oogen brengen, hij liet mij alleenlijk niet beginnen. ‘Morgen,’ hernam hij, ‘moeten wij een laatste bezoek brengen aan het klooster, waar lord Byron opgenomen en verzorgd werd, en aan het kamertje, waar hij heeft geleden en gedacht!’ Inderdaad moest ik 's anderendaags van den vroegen morgen in het schuitje, en wij richtten den steven op het eiland der Armenianen. San Lazzaro, gelijk de naam het aanduidt, was eertijds de verblijfplaats der ellende en wanhoop, waar de rampzalige Leprozen, door eene onwetende en wreede samenleving verstooten, geenen troost meer konden zoeken dan in den dood, die alleen een einde aan hunne ellende stellen kon. In het begin der vorige eeuw werd het eiland aan de Armenische monniken, door de Turken uit Morea verjaagd, geschonken. Zij stichtten een klooster, een opvoedingshuis voor jonge Armenianen en eene drukkerij, die de christen werken in het Oosten verspreidt, en waar in 32, vooral Oostersche, talen gedrukt wordt, als in het Aethiopisch en Chaldeeuwsch, het Maleisch en Malayaleinsch, het Perzisch en Syrisch, het Arabisch en Chineesch enz. Een ernstige Padre, met lange zwarte haren en zwarten baard, onthaalde ons bij het ontschepen en leidde ons het gesticht rond, waar in de groote zaal de afbeeldsels van den Sultan en van Victor-Emmanuel, de twee beschermers der abdij, zijde aan zijde hangen. Doch Edgard vroeg niet dan naar het verblijf van lord Byron: de Padre wees het ons aan en nam met diepe buiging afscheid. Het was een vrij smal kamertje met een portret van Byron als jongeling, en verder niets, dat aan den dichter herinnerde. Wij vonden er eenige banken en lessenaars, maar als vergoeding onzen vriend den Engelschman, die zijne bonte kleeding met eene groene voile rondom den hoed, wellicht om zijn fijn vel tegen den zonnegloed te beschermen, volledigd had. Hij stond voor het open raam, dat inderdaad eenen prachtigen blik op Venetië aanbood, en las luidop uit Childe Harold voor. Zijne dichterlijke vervoering belette hem onze komst te bemerken, en de verzen floten met bombast tusschen zijne lange tanden. Eindelijk sloot hij het boek, trok eenen brief uit, en begon op teederen toon. Ik keek Edgard aan. | |
[pagina 301]
| |
‘Angelo di sogni miei!’ ‘E chi mi snodera la lingua ond'io exprimerti chiaramente tutto il mio amore...’ Ja het waren letterlijk dezelfde woorden! Edgard verbleekte, twijfelde een oogenblik, en schoot op den Eilander toe. ‘Mijnheer,’ riep hij, ‘is dit ernst of bittere spotternij? Hoort die brief u toe?’ De Engelschman keek hem minachtend aan. ‘Hij werd u door Antonio ter hand gesteld?’ drong Edgard aan. - ‘Yes,’ antwoordde de Brit zonder zich in 't minst te ontstellen. ‘En is geteekend Marietta!’ Een koel knikken was geheel het antwoord. ‘O mijnheer,’ kreet Edgard als razend, ‘dan zijn wij de speelbal van dubbelzinnigheid en slechte trouw. Ziehier mijnen brief, lees en overtuig u.’ De Engelschman greep het papier aan, doorliep bedaard het stuk, vergeleek het geschrift en onderzocht het handteeken met evenveel zorg, alsof het een handelswissel gold. ‘Yes,’ bevestigde hij. - ‘Kom, mijnheer,’ ging Edgard meer en meer opgewonden voort, wij keeren naar Venetië weder, wij zoeken de meineedige op, en zullen ten minste de wraak genieten heur hare trouwloosheid te verwijten en over haar schandelijk gedrag rekenschap te vragen. De Engelschman had hem koelbloedig aangehoord. ‘No,’ besloot hij in zijn eigenaardig Fransch, ‘je retorné à le Angleterre,’ en zonder zich om te wenden verliet hij de kamer, den brief achteloos wegwerpend. Edgard was hopeloos en vooral vernederd. ‘Ik retorné niet à le Angleterre,’ riep hij losbarstend, ik heb moed genoeg om de beproevingen des levens man tegen man aan te kijken! Wij moesten ons aanstonds naar de Slavonische kade laten roeien. Aan al de marinieri vroeg hij naar Marietta. Allen kenden haar; maar geen wist hare woonst, en te midden van den Venetiaansche doolhof, waarin een vreemdeling zich na drie maanden niet kan erkennen, konden wij het huisje niet opzoeken. | |
[pagina 302]
| |
‘Maar is het meisje wel zoo plichtig,’ poogde ik te bedaren, zoude Antonio die brieven?... - ‘Gij haar verontschuldigen!’ viel hij woedend in; ‘ik kon haar niet spreken, omdat de moeder haar te streng bewaakte; maar ik heb gelezen in haren blik: die brieven zijn van haar en van haar alleen.’ Wij naderden de Piazzetta en bij eene der zuilen zat achter een klein tafeltje, door een breed groen zonnescherm bedekt, een oud mannetje met een zwart mutsje op en eene lange vederpen in de hand, die zich aankondigde door het opschrift: Si traduce il franceseGa naar voetnoot1). ‘Laat ons den scrittore publico raadplegen,’ stelde ik voor, ‘die is de vertrouweling van alle geheimen en moet Marietta kennen.’ Wij naderden het tafeltje. De man was juist bezig met het verward rekenboekje van een bejaard huismoedertje te ontcijferen, en toen kwam een aardig volksmeisje met tergend wipneusje aan de beurt. Zij legde eene splinternieuwe lira, wellicht lang bespaard, op de tafel, en verlangde eenen brief van eerste klas. De schrijver schoof zijn mutsje fijn, greep zijne beste pen, en begon met eenen meesterlijken trek: ‘Angelo di sogni miei!’ Wij volgden over zijnen schouder heen. E chi mi snodera... Bij het derde woord liep Edgard heen, sloeg zich de hand voor het hoofd, bleef een oogenblik wanhopig op het meer staren, doch sprak geen woord. Zoohaast mogelijk moesten wij Venetië verlaten, en toen ik hem met ontmoedigden tred de trappen van het station zag opstappen, met zijnen reiszak in de eene, zijne valies in de andere hand, kon ik - het was slecht, ik beken het, het was wreed, ik belijd het met berouw; maar het was onweerstaanbaar ook - kon ik eenen spotzieken glimlach niet onderdrukken: Don Juan vluchtend voor de liefdesschichten van... Antonio den heerkenswijzer. |
|