ritjes. Als zij hier zijn, staat mijn paard geenen dag stil. Dan krijgt gij veel haver, he Schimmel, en Hannes goed drinkgeld?’
‘Ha ha ha’ en de luidruchtige ‘ha ha ha's’ duren een kwartier voort, totdat iedereen meelacht, en ook diep in zijnen zak schiet, om de goede luim niet te storen van zulk een opgeruimd man.
Alles draagt hier sporen van Nederlandsche deftigheid, Hollandsch fatsoen en Bataafsche beschaving. In de hôtels, eene buitengewone reinheid voor Duitschland - kellner's, welke diep buigen, stil spreken, bedaard dienen, zich Jan laten noemen en as j'blieft antwoorden, - sigarenrook het geheele huis door, - voetbankjes onder al de tafels, - witte dassen, - de Haarlemmer Courant, - lekkere thee - en slechte koffie.
't Is hier dat gij den Noordnederlander op reis 't best bestudeeren kunt.
Eerder beleefd dan vriendelijk, meer bescheiden dan uitgelaten, en altijd door fatsoenlijk, stoot hij u niet af gelijk de Engelschman, - dringt zich niet op gelijk de Franschman, - valt u niet op 't lijf gelijk de Duitsche Jood. - Gij hebt aan hem noch ongemak, noch vermaak. - Hollandsch genot is vooral inwendig.
Wij zagen er een treffend voorbeeld van.
Op het hoogste punt van den Drachenfels zit een straat-muziekant, die elken bezoeker van het oude slot met een deuntje op zijne harmonica begroet. Ziet deze speelman op de helling eenen deftigen heer opdagen, met witten halsdoek, blinkend lijnwaad, ernstig gelaat en zwaren rotting, gevolgd door twee freules, lang gekruld, blozend van kleur en stijf van taille, zoo loopt hij seffens naar een punt der rots en slaat ‘Wien Neerlandsch bloed’ op zijn speeltuig aan.
Bij zulke verrassing zou een Engelschman in een wanklinkend en schor ‘God save the Queen’ losbarsten.
Een Français zou zijnen hoed zwaaien, van verre het vaderland groeten, de Rijnboorden annexeeren en glorie met victorie doen rijmen.
Pa, met zijne twee dochters, plaatst zich recht als eene kaars voor de balustrade, en laat zijnen helderen blik langzaam en rustig rondzweven over het verrukkend natuurtooneel.
Van de muziek schijnen zij geene noot te hooren, van den speler niets te begrijpen. Doch deze kent zijn volk. Zonder