geven, de geschiedenis van Lier, zijn geboortestad, dat een meesterwerk van historische beschrijving wordt. In hetzelfde jaar komt zijn hoofdwerk ‘Advocaat Ernst Staas’ uit en wij kunnen niet beter doen, dan den brief hier te vermelden, dien Nicolaas Beets, de groote schrijver van de Camera Obscura, die in dien tijd de grootmeester der Nederlandsche literatuur was, aan Bergmann schreef, als antwoord op de toezending van dit werk. Het tragische was, dat Bergmann dezen brief nimmer ontving. Hij stierf den 21 Januari 1874, nog geen 39 jaar oud.
De brief, die hier volgt, verkondigt beter dan wij het zouden doen, in keurige bewoordingen den welverdienden lof over Ernst Staas:
Hooggeachte Heer,
Ik behoef alleszins uwe vergiffenis daarvoor, dat ik de ontvangst van uw treffelijk geschenk, mij reeds vóór meer dan ééne week geworden, tot hiertoe nog niet dankbaar erkend heb.
Tot verschooning heb ik het volgende aan te voeren.
Op het enkel doorbladeren van uw boek zag ik terstond, dat dit een boek was, dat mij leek, waarvan de lezing mij een ongewoon genot beloofde.
Ware het tegendeel het geval geweest, ik had terstond naar de pen gegrepen, en zonder verdere kennisneming mijn oprechten dank betuigd voor de vriendelijke schenking.
Maar nu stelde ik uit, totdat ik alles zou hebben gesmaakt.
Ongelukkig noodzaakten mij zeer drukke bezigheden, en onvoorziene gebeurtenissen ook de lezing uit te stellen, en zoo ging het van den eenen dag op den anderen... Vergeef het mij!
Eindelijk kwam de gelukkige ‘gelegene tijd’. En zoo ik u thans hartelijk mijn dank betuig voor uwen ‘Ernst Staas’, het is niet maar voor de vriendelijke toezending, niet slechts voor de streelende bewoordingen, waarvan Gij het geschenk op het schutblad, hebt doen verzeld gaan, maar bij en boven dit alles, voor het boek zelven, om zijn voortreffelijken inhoud, voor het groot en rijk, veelvuldig en rein genoegen, bij de lezing gesmaakt. In alle waarheid en oprechtheid kan ik u betuigen, onder de boeken van dezen, onzen tijd er in lang geen gelezen te hebben, dat mij zoo smaakte, en ik geloof niet dat de Vlaamsche letterkunde iets heeft aan te wijzen, dat er boven gaat.