en hij streek in je bed neer - wist je dat niet? Maar dat zag immers iedere vrouw! - maar zij had hem laten schieten, uitsluitend omdat hij in de grond van de zaak en ‘ergens’ toch al mislukt was, van kant gemaakt door dat frigide vrouwtje van hem; want zeg nu eens: wie gaat er nu met zijn kinderen wandelen langs het strand? Belachelijk; zij wilde zich graag geven aan een man, maar dan moest zij de zekerheid hebben dat die man het waard was; en ten slotte zij ging liever om met de wérkelijk groten, met haar eigen geestverwanten... -
Je zult zeggen, Pieter, dat ik niet eens had moeten luisteren, je zult zeggen dat deze incidenten de gewoonste zaak van de wereld zijn; je hebt gelijk. Maar daar zit je dan, daar word je beledigd, en dan staat zo'n engel op, gaat met haar slavin de deur uit en zegt in het voorbijgaan én in het Nederlands tegen je: Goedenavond, mevrouw! En zelf ga je ook naar huis, je weet dat je ieder woord behoort te vergeten, maar 's nachts schieten je gemene zinnen te binnen, je twijfelt reeds aan de vrouw en aan de man op wie je zoveel echte genegenheid had gesteld.
Marks jongens zijn flink. De kleinste is een lieve hangoor die wel eens tegen mij aankruipt. ‘Heet jij Nora?’ vroeg hij mij. ‘Komt dat van Eleonora?’ - ‘En jij heet Mon, maar ik weet niet waarvan jouw naam komt,’ zei ik tegen hem. Hij lachte: ‘Dat is heel moeilijk, niemand raadt het, maar ik zal het jou zeggen: het komt van Raymond.’ Beide jongens herinneren zich niet dat zij ons vroeger dikwijls hebben gezien.
Ik moest je nog veel meer schrijven, maar plotseling ontbreekt mij de moed. Ik zal morgen verdergaan, lieve goeike. Ik breng mijn brief zelf naar de boot. Dan vliegt hij morgen vanaf het vasteland naar je toe.