26. Portmany, december 1957.
Mark en de jongens hebben voor mijn verjaardag zeven gouden haarspelden gekocht. Mon was zo geestdriftig dat hij er geen moment over kon zwijgen.
‘Ze passen bij de sterretjes in je ogen,’ juichte hij. Hij vleit mij zoals een man een vrouw kan vleien. Hij weet heel goed dat de sterren er maar zelden zijn.
‘Waarom zeven spelden?’ kon ik nog zeggen voordat ik in tranen zou uitbarsten, ‘waarom precies zeven?’
‘Zeven is immers een heilig getal,’ antwoordde Ro.
‘Don't cry,’ zei Mark snel, ‘do not cry, Lovelace.’
‘Praten jullie weer Engels?’ vroeg Mon.
‘Dat doen ze als ze niet willen dat wij het begrijpen,’ zei Ro, ‘maar ik versta het toch.’
Ik rende naar de slaapkamer. Ik stopte een zakdoek in mijn mond opdat de jongens mijn snikken niet zouden horen.