Dichten en spelen van Jan van den Berghe
(1950)–Jan van den Berghe– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Item Hier begint het spel van sinnen genaempt den wellustigen Mensch / en smenschen Crancheijt. Ga naar voetnoot+De parsonages syn dese:
Den wellustigen mensch achter hem hebbende de gratie goods; de
wellust. [m.] [s]preeckt:
Heijda! heijda! wel op, licht harte, ontbindt u stringen,
Ga naar voetnoot1
Laet den geest ontspringen, laet ons vrolijck singen!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Heij, wie sal mijn lustighe naetuere dwingen
Die in allen dingen || nu heeft voorspoedicheijt?
5[regelnummer]
Mijn crachten tot alle solaesheijt dringen,
Wie sout mijn ontwringen || oft tonder bringen,
Ick die van godt begaeft ben sonderlingen,
Ga naar voetnoot7
Rijckdom, schadt, wijsheijt en cloeckmoedicheijt
Omringen mijn / in alder overvloedicheijt,
10[regelnummer]
Gedient met behoedicheijt || van maerten en knaepen.
Ga naar voetnoot10
Mijn selven regeer ick met alle vroedicheijt,
Weeldige woedicheijt || is mijn betraepen,
Ga naar voetnoot12
Ick eete / ick drincke / ick stae op / ick gae slaepen,
Mijn goet is geschaepen || daer ick mach op leven || siet.
15[regelnummer]
Heij, laet mij godt hier / ick sou om den hemel geven ||
niet.
Quaet gelove, een sinneken
Wa, dats gesongen!
Vleeschelyck sin, een sinneken
Wad, dats seg ick een liet!
Verstae ick tbediet tis hooge gesproocken.
Ga naar voetnoot17
Quaet Gelove
Hebdijt gehoort maetgen?
Vleijslijck Sin
Ick lach hier gedoocken,
Had icker gebroocken || tspel hadt moeten inden.
Ga naar voetnoot19
Quaet Gelove
20[regelnummer]
Willen wij hem bijgaen?
Vleijschel. Sin
Jae wij, als vrinden
Die hem int strick binden || van veel ijdel gebodts.
Ga naar voetnoot21
Quaet Gelove
Kijckt, wie staet achter hem?
Vleijschel. Sin
Tis de gratij goods.
Tdunckt mij wadt sodts || die volcht hem altijt naer.
Quaet Gelove
Siet hijse niet, peijnsick?
Ga naar voetnoot24
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleijschel. Sin
Hij sou een goet jaer!
25[regelnummer]
Hij en achtse niet een haer || hij kentse naulijck.
Quaet Gelove
Sij staet op hem en siet wel also blauwelijck,
Ga naar voetnoot26
Oock swijcht sij flauwelijck || sij mach seg ick gestoort || sijn.
Ga naar voetnoot27
Vleijschel. Sin
Sij mach wel swijgen || sij mach niet gehoort || sijn.
Hij mocht oock verdoort || sijn / wou sij te veele spreecken.
Quaet Gelove
30[regelnummer]
Quets ick sal die gratije goods van hem steecken,
Ga naar voetnoot30
Mach ick onhesweecken || blijven dat ick bin.
Ick ben quaet gelove.
Ga naar voetnoot32
Vleijschel. Sin
En ick vleijschelijck zin,
Die hem sal bringen in daertsche dolatie.
Quaet Gelove
Ghij maeckt temptatije.
Vleijschel. Sin
En ghij murmeratije.
Ga naar voetnoot34
Quaet Gelove
35[regelnummer]
Deur u compt blamatije.
Quaet Gelove
Ghenoch van dien / ghaen wij seg ick deurre,
Den mensche veurre in sijn ontmoetenisse.
Ga naar voetnoot38
Vleijschel. Sin
Doet ghij dan twoort.
Ga naar voetnoot39
Quaet Gelove
Biet ghij hem groetenisse.
40[regelnummer]
Met een versoetenisse || sijn hoocheijt vercleert.
Ga naar voetnoot40
Vleysch. Sin
Gegroet sijt, notabelste, in wijsheijt expeert,
Quaet Gelove
Wiens fame is vermeert,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Wiens persoon is geexalteert,
Quaet Gelove
Totten hemel assendeert.
Ga naar voetnoot43
Vleysch. Sin
Ghij sijt lieff en weert,
Quaet Gelove
Van elck een begeert,
Vleysch. Sin
Geluckich geiugeert,
Ga naar voetnoot44
Quaet Gelove
45[regelnummer]
Wiens leven anveert || alder gerusticheijt.
Vleysch. Sin
Ghij moecht wel heeten den mensche der wellusticheijt,
Gheen inbrusticheijt || en mach u hinderen.
Ga naar voetnoot47
Quaet Gelove
Niemant en can u eere verminderen.
Bij sminschen kinderen || zijdij salich vercoren.
Vleysch. Sin
50[regelnummer]
Edele,
Quaet Gelove
Rijcke,
Vleysch. Sin
Machtich,
De wellustige mensch
O mijn dienaeren, daer seggdij waerachtich.
Alle suchten onmachtich || ben ick genesen,
Ga naar voetnoot53
Die werrelt dunckt mij te cleijne te wesen,
55[regelnummer]
Mijnen loff wordt gepresen || van allen stemmen.
Mijn dunckt ick sou wel inden hemel clemmen,
Men sou mijn niet temmen || in geender maenieren.
Ga naar voetnoot57
Vleysch. Sin
Ga naar margenoot+Ghy hebt macht over de visschen in zee ende rievieren,
Over alle dieren || ende vogelen inder lucht.
60[regelnummer]
Ghy moecht leven sonder sorge / ancxt oft ducht.
U edel gerucht || luijt aen allen cant.
Ga naar voetnoot61
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
Ghij hebt macht over die wercken van goods handt,
Als prince trijumphant ist u al onderdaen.
Wellust. M.
Ick en weet off ick op mijn hooft oft op mijn voeten staen,
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick vliege daer ick gaen || van grooter weelden.
Ga naar voetnoot65
Vleysch. Sin
Ghij hebt[u] wensch van alle vrouwelijcke beelden,
Wat baet dat wijt heelden || ghij sijt net gepersoont.
Ga naar voetnoot67
Quaet Gelove
Godt heeft u met grooter glorien gecroont,
Dus siet dat ghij toont || wadt ghij sijt.
Vleysch. Sin
70[regelnummer]
Wadt vreucht en jolijt!
Quaet Gelove
Neempt seg ick / geen respijt,
Bereijt uwen tijt || in een vrolijck ontpluijcken.
Ga naar voetnoot71
Vleysch. Sin
Compt, laet ons die goeden deser werrelt gebruijcken,
Laet ons niet onderduijcken || ons jonge jeuchden.
Ga naar voetnoot73
Quaet Gelove
Wij willen ons leven beleijden met vreuchden,
75[regelnummer]
Wie oijt verheuchden || compt, volcht ons paden!
Vleysch. Sin
Wij willen ons in rooswaeter gaen baden
En ons versaden || der borsten melcken.
Ga naar voetnoot77
Quaet Gelove
Laet wij ons met roosen croonen / eer sij verwelcken,
So wordt ons van elcken || prijs boven maeten.
Vleysch. Sin
80[regelnummer]
Laet ons teeckenen van ons genuechten laeten
Ga naar voetnoot80
Quaet Gelove
Aen alle straeten
Vleysch. Sin
Daer wij ons saeten,
Ga naar voetnoot81
Quaet Gelove
Op dat elck mach vaeten || ons ijdel labeur || zaen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Compt, laet ons die wegen met vreuchden deur || gaen
Alle getreur || slaen wij op een zije.
Quaet Gelove
85[regelnummer]
Wij weten u een ammoreuse melodije.
Ga naar voetnoot85
Vleysch. Sin
In swerrelts bevrije
Ga naar voetnoot86
Quaet Gelove
Gheen schoonder / Amije,
Vleysch. Sin
Ga naar margenoot+Daer ghij melancolije || deur moecht vergeten.
Wellustige Mensch
Waer woont die schoonne?
Vleysch. Sin
Dat suldij weeten,
Sij is een moeder van alle dwaesheijt,
90[regelnummer]
Geheten is sij eertsche Solaesheijt,
Die u sal vreucht met hopen jonnen.
Well. Mensch
Wadt hanght sij uuijte?
Ga naar voetnoot92
Quaet Gelove
Die hant vol sonnen.
In alder ijdelheijt is haer logeringe.
Vleysch. Sin
Daer is hoveringhe
Ga naar voetnoot94
Quaet Gelove
En triumpheringe,
Vleysch. Sin
95[regelnummer]
Gheen versturberinge,
Ga naar voetnoot95
Well. Mensch
O mijn dienaers, ghij doet mijn hoopelijck leven.
U woordekens cleven mij aent harte binnen.
Seght, sou ick haer lieffde oock connen gewinnen?
100[regelnummer]
Ick souse minnen als liefste wederpaer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Ke jae ghij, en noch wel seven tot haer,
Ga naar voetnoot101
Want sij heeft voor waer || planteijt van gerijve.
Ga naar voetnoot102
Quaet Gelove
Het salder al sijn tot uwen believe,
En vrij van grieve || suldij slaepen en waecken.
Well. Mensch
105[regelnummer]
Wel mijn dienaers, ick geve u last van die saecken.
Ick wil mijn gaen vermaecken || weest vrij van erge.
Ga naar voetnoot106
Gaet, wilt bereijden die herberge,
Segt wadt ick haer verge || en brengt mij tbescheet.
(binnen)
Vleysch. Sin
Gheren meester, tot uwen dienste ben ick bereet.
110[regelnummer]
Alle u beheet || wil ick volbringen.
Ga naar voetnoot110
Quaet Gelove
Hoe sullen wij nu danssen!
Vleysch. Sin
Hoe sullen wij nu springen!
Hoe sullen wij singen || multe laudamus!
Ga naar voetnoot112
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Tsalder al sijn seg ick gaudeamus,
Maer benedijtius || moecht hem wel faelen.
Ga naar voetnoot114
Vleysch. Sin
115[regelnummer]
Hoe doen wij met smeeckender taelen
Ga naar voetnoot115
Veel menschen daelen || in ons netten!
Quaet Gelove
Daerom sijn wij princhen.
Quaet Gelove
Den wellustigen mensche hebben wij int bandeken.
120[regelnummer]
Tis al sijn tandeken || wadt wij hem seggen.
Ga naar voetnoot120
Vleysch. Sin
Wadt gaen wij nu doen?
Quaet Gelove
Steenen inden wech leggen
Aen allen egghen || daer hij passeren sal.
Ga naar voetnoot122
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Ons voorstel en is niet dan smenschen ongeval.
Ga naar voetnoot123
Sij sijn sodt en mal || die ons geloven.
Quaet Gelove
125[regelnummer]
Gods eere wij inde werrelt roven.
Den menschen wij verdoven || met valsche artijckelen.
Vleysch. Sin
Hoe heeten die steenen?
Ga naar voetnoot127
Quaet Gelove
Duijsent perijckelen,
Die hem daegelijckx sullen ontmoeten.
Vleysch. Sin
En ick sal meshoopen leggen voor sijn voeten,
130[regelnummer]
Daer hij in sal wroeten || ten dijverschen stonden.
Quaet Gelove
Hoe sijn haer namen?
Vleysch. Sin
Menichte der sonden,
Daer hij doots wonden || over vallen mach.
Quaet Gelove
Hij is doch verblint.
Vleysch. Sin
Hij en siet niet met allen arg,
Dies sal hij den slach eer lanck seer fel || hebben.
Ga naar voetnoot134
Quaet Gelove
135[regelnummer]
Ga naar margenoot+Wee den mensche daer wij tbestel || hebben;
Daer wij tbevel || hebben / gaeget abuijselijck.
Ga naar voetnoot136
Vleysch. Sin
Wij maecken die werrelt beroert confuijslijck,
Tot wercken mesuijsselijck || wij elcken porren.
Ga naar voetnoot138
Quaet Gelove
Goods gratij en sou op ons niet kicken dorren.
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Als wij eens knorren || sij beeft van vare.
Vleysch. Sin
So saen als ons Adam en Eva werden gewaere,
Goods gratij claere || sij haest verstieten.
Quaet Gelove
Wij deden immers dat sij goods gebodt verlieten.
Wadt wij haer hieten || deden sij bouwelijck.
Ga naar voetnoot144
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
145[regelnummer]
Sij waeren tonsen diensten seer getrouwelijck,
Die[s] sij rouwelijck || leefden te gaedere.
Ga naar voetnoot146
Quaet Gelove
Gij valsch verleyere!
Vleysch. Sin
Gij valsch verradere!
Quaet Gelove
Gij sijt een moordadere.
Ga naar voetnoot147
Vleysch. Sin
Swijcht, infecte adere!
Ga naar voetnoot148
Ghij verdoempt moer, kint en vadere.
150[regelnummer]
Noijt geen quadere || in de werrelt swam.
Quaet Gelove
Deur u de doot over alle mensch[en] quam
En dat de sonde nam || die overhant / bloot.
Vleysch. Sin
Door u sloech Caijn Abel sijn broeder sonder verstant / doot,
Dies hij inden brant || vloot / van desperatije.
Quaet Gelove
155[regelnummer]
Ghij brocht de gehele werrelt in desolatije,
Dat alle natije || vander diluvien verdranck.
Vleysch. Sin
Deur u pharo inde roode zee versanck.
Ga naar voetnoot157
Quaet Gelove
Van u verginck Sodoma in solffer en stanck.
Vleysch. Sin
Deur u quam Israel int babijlons bedwanck
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En deet haer proopheten dooden met chrachten.
Quaet Gelove
Ghij deet murmureren heel t'jootsche geslachte
Al sy uuijt Egipten quamen gevloden.
Vleysch. Sin
Ga naar margenoot+Waerdij niet den stichter van alle affgoden?
Want goods geboden / acht ghij min dan een pluijme.
Quaet Gelove
165[regelnummer]
Dat is over lange de oude costuijme,
Ga naar voetnoot165
Die werrelt opt ruijme || is tot mij genegen.
Ga naar voetnoot166
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Gij quaet gelove ghij sijt wel bedegen,
Ga naar voetnoot167
Der werrelt segen / sijn vol affgoderijen.
Ga naar voetnoot168
Quaet Gelove
En daer sietmen in u vleeschelijck zin verblijen,
170[regelnummer]
Want die tegen u strijen || wildij verscheuren.
Wadt sietmen deur u al boosheijts gebeuren!
Trecken en sleuren || u weder partijen.
Vleysch. Sin
Ghij steeckt vol herezijen.
Quaet Gelove
En ghij vol hoverdijen.
Vleysch. Sin
Ghy blaeckt vol envijen.
Quaet Gelove
Ghy bloijt vol boeverijen.
Vleysch. Sin
175[regelnummer]
En ghij vol tirannije. Vol ijpocrijsijen || sijdij
gegooten.
Quaet Gelove
Ick segge, ghij sijt uuijt sduijvels zeijckpot gesprooten,
Der werrelt deur vlooten || tot smenschen confuys.
Ga naar voetnoot177
Vleysch. Sin
Ghij sijt gebaert int duijvels schijt huijs,
Als lachter des cruijs || voor goode stinckende.
Ga naar voetnoot179
Quaet Gelove
180[regelnummer]
Ghij vleeschelijcke sin sijt elcken winckende,
Ga naar voetnoot180
Soet hoonich schinckende || gemengt met regaele.
Ga naar voetnoot181
Vleysch. Sin
Ghij quaet gelove sijt oorsaecke princepaele
Van alle quaet ter werrelt int generaele.
U smeeckende taele / subtijl van verhaele
185[regelnummer]
Verleijt geestelijck en waerlijck altemaele
Ga naar voetnoot185
En bringtse inde quaele || der heretijcken.
Ghij doorloopt provincien en coninckrijcken,
Loeren en kijcken || en pluijmmen strijcken
Ga naar voetnoot188
En doet den rechtvaerdigen van godt wijcken.
190[regelnummer]
U en mach gelijcken || geen quaet, hoe sondich.
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Wa Lucifer jonsken / ghij spreeckt stoutmoedich.
Ga naar voetnoot191
Ghij sijt van alle pracktijcken nieuw vondich,
Ga naar voetnoot192
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle quaet ongrondich || werdt door u condich:
Commotije / oproer / oorloge / doot wondich,
Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Den armen verslondich om u eijghen singulaer.
Ga naar voetnoot195
Geestelijck / waerlijck / tloopt u al naer,
Ghij mient en tis waer || blijckt openbaer,
Ga naar voetnoot197
Ghij raept en ghij schraept / om daerts goet, dats claer,
U en valt niet te swaer / noch tonwille.
Vleysch. Sin
200[regelnummer]
Gij valsch president van menich consille,
Ga naar voetnoot200
Die d'evangille || doet nae u handt zetten,
Wadt hebdij ingeset veel valsche wetten
En tcleet doen besmetten || der heijliger kercken.
Quaet Gelove
Wie ick?
Vleysch. Sin
Jae ghij!
Quaet Gelove
Tsijn al u wercken,
205[regelnummer]
Want meest alle clercken || u hangen aene.
Ga naar voetnoot205
Sij storven liever dan u aff te gaene.
In swerrelts loff tontfaene || sij meest studeren,
Ga naar voetnoot207
Nieuw vonden fingeren || dach en nacht practizeren,
Ga naar voetnoot208
Waerom sij ergueeren || en disputeren
210[regelnummer]
En schriften met grooten hoopen alligeren
Ga naar voetnoot210
En mij continueeren || met alle gedoocheijt,
Ga naar voetnoot211
Om datse blijven souwen in haer hoocheijt,
Ga naar voetnoot212
Bringende in droocheijt dalder hoochelichste somme,
Ga naar voetnoot213
En hangen die waerheijt een decxsel omme,
215[regelnummer]
Trecht steecken int cromme tot grooter onvromen,
En dies moet ick, quaet gelove, inde werrelt comen.
Door u heeft genomen || elck voetsel uuijt de schrift
Ga naar voetnoot217
En opijnatelijck stroijt elck sijn vergift,
Ga naar voetnoot218
Tgrootste gesift || en tbeste verlaeten.
Ga naar voetnoot219
Vleysch. Sin
220[regelnummer]
Is dat mijn schult?
Quaet Gelove
Jaet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Dat moet ick haeten.
Hoe menich mensche isser van alle staeten
Ga naar voetnoot221
Met groote grove dwaelinge onderwesen
Van u, quaet gelove / boven alle quaet mispresen,
Waer uuijt is geresen || alle sondich gequel.
Quaet Gelove
225[regelnummer]
Ga naar margenoot+Vleesschelijcke zin, sijdij daer geen x. hulpen in? dat wet
ghy wel,
Ga naar voetnoot225
Want u voorstel || en is niet dan pomperije,
Ga naar voetnoot226
Eertsche glorij en hoverdije,
Stellende op de zije || den ootmoedighen arbeijt.
Vleysch. Sin
Priesters sijn oock menschen.
Quaet Gelove
Ick hoor eene die waer || seijt!
Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Maer als den pijlaer leijt / die kercke moet vallen.
Vleysch. Sin
Hoort, can quaet gelove niet wel callen?
Hooch boven alle || is sijnen clepel gehangen.
Hij sou een doctoor in sijn woorden wel vangen,
Ga naar voetnoot233
Die de rechte gangen || wou treeden buijten.
Ga naar voetnoot234
Quaet Gelove
235[regelnummer]
En ghij sout hondert Cathuijsers goet van virtuijten
Ga naar voetnoot235
Met u wispel fluijten || locken tot sonden.
Ga naar voetnoot236
Ghij doettet volck leven als beesten en honden
Sonder redene, al die van sinnen verdooft / is.
Ga naar voetnoot238
Vleysch. Sin
En ghij doet dat de leugene veel [meer] gelooft / is
240[regelnummer]
Dan die waerheijt met uwer valscher clergijen,
Ga naar voetnoot240
Quaet Gelove
Die waerheijt wil ick altijt bestrijen
En bringen in lijen || sulck op stellagijken.
Ga naar voetnoot242
Vleysch. Sin
Keert u eens omme, boos personagijken.
Ga naar voetnoot244
Tschijnt u teijcken heeft een fijninich suijvelken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
245[regelnummer]
Besiet mijnen eers eens.
Quaet Gelove
Nu keert ghij u omme, luxurieus roffiaentken,
Ghij en sijt niet heijlich, al schijndij mingoot.
Ga naar voetnoot248
Vleysch. Sin
Kijckt in mijn vleijshuijs.
Ga naar voetnoot249
Quaet Gelove
Siet, hier hangt de doot!
250[regelnummer]
Is dat den loon van u werck || lien?
Ga naar voetnoot250
Vleysch. Sin
Dat machmen daegelijckx int swerrelts bemerck || sien.
Ga naar voetnoot251
Die in mijn perck || vlien || naeckt sulck beswaeren.
Ga naar voetnoot252
Quaet Gelove
So sal den wellustigen mensche oock vaeren
Eer lange jaeren || wilt hij sulck leven leijen.
Vleysch. Sin
255[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ou, dats waer, wij moeten hem gaen bereijen
Die herberge tot eertsche solaesheijt.
Quaet Gelove
Ja / en dat / sijt bedde maeckt daermen den dwaes || leijt.
Eest dat hem daes / greijt / so mach hij wel vreten.
Ga naar voetnoot258
Vleysch. Sin
Woont sij hier, peijnsick?
Quaet Gelove
Dat moocht ghij weeten!
260[regelnummer]
Ghij hebter geseten || so menigh uure.
Vleysch. Sin (clopt)
Hou seck, hou!
Ga naar voetnoot261
Eertsche solaesheyt, een waerdinne
Wie is daer vuere?
Comdij met reguere || ghij en sout mij niet thuijs vinden.
Ga naar voetnoot262
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
Doet open de deure || wij sijn al vrinden
Die u welvaert soecken aen allen canten.
Eertsche Sol.
265[regelnummer]
Hou, sijt ghijt / mijn beste calanten?
Die lieffste santen || daer ick nae wensche.
Wie sendt u hier doch?
Vleysch. Sin
Die wellustighe mensche,
Een jonck weeldigaert, van harten milde.
Eertsche Sol.
Ist een edelijck?
Ga naar voetnoot269
Quaet Gelove
Noijt lijberaelijcker gilde
Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Diet stelt int wilde / van thienen van vieren.
Ga naar voetnoot270
Hem en mach geen dinck ter werrelt verdieren,
Ga naar voetnoot271
Met blijder manieren || hij ongequelt || leeft.
Eertsche Sol.
Tis mijn al willecomme dat wel gelt || heeft.
Die mij tgewelt || geeft / en sal mij niet verdrieten;
Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
So lang hij can eenen stuijver verschieten
Sal hij genieten || mijn ijdel weelde.
Vleysch. Sin
Maeckt dat hij wadt heeft daer hij mee speelde,
Een vrouwelijck beelde fraij van persoone / net.
Eertsche Sol.
Laet mij geworden, daer is goet doene / met.
Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Waert de schoone let / weet ick / waert gepraemt || fijn.
Ga naar voetnoot280
Quaet Gelove
Adieu, tot vlus, maeckt immers dat wij niet beschaempt || sijn.
Ga naar voetnoot281
Wij sullen u helpen nae ons vermogen.
Eertsche Sol.
Ga naar margenoot+Nu gaet, die beste van u twee en sal niet veel deugen.
Die u geloven / sijn qualijck beraijen.
Ga naar voetnoot284
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
285[regelnummer]
Wij souden een munnick aen een nonne draijen,
Al ist dat sij nochtans reynicheyt sweeren.
Ga naar voetnoot286
Quaet Gelove
Wij sijn alle der werrelt coppeleeren.
Vleysch. Sin
Wij doen lien van eeren / hoeren en boeven trouwen.
Quaet Gelove
Ist jonck, ist out, twilt hem al met ons geneeren.
Ga naar voetnoot289
Vleysch. Sin
290[regelnummer]
Wij sijn alder werrelt coppelleren.
Quaet Gelove
Wij doen den sulcken vleesch en bloet verteeren.
Ga naar voetnoot291
Vleysch. Sin
Nae ondeucht wij altijt loeren || souwen.
Quaet Gelove
Wij sijn alle der werrelt coppelleeren.
Vleysch. Sin
Wij doen lien van eeren boeven en hoeren || trouwen.
Quaet Gelove
295[regelnummer]
Wij twee die werrelt meest in roeren || houwen.
Pausa
De Wellustige mensch uuijt
Hoe vermaeckelijck ist oock gelt en goet || hebben
En daerbij couragieusen moet || hebben!
Hoe mach sulcken een des stervens lusten?
So lang als ick mach dus vollen vloet || hebben,
300[regelnummer]
Geluck ter werrelt met voorspoet || hebben,
Sal ick gebruijcken solaes met rusten.
Heden vroech ick mijn hondekens husten,
Ga naar voetnoot302
Om een appetijcken ginck ick wadt jaegen.
Myn velden, mijn boomgaerden / mijn droeffheijt blusten,
305[regelnummer]
Die ick sach diversche vruchten draegen;
Ga naar voetnoot305
Mijn pacht goeden, omset schoon int behaegen,
Beplant / besaeijt / die mijn nu vrolijck verweckt || hebben.
Ga naar voetnoot307
Maer dat sterven, dat sterven moet ick beclaegen!
Al leeffde ick duijsent jaer, ick en mocht geen gebreck ||
hebben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
310[regelnummer]
Waer sijdij Cousijnken?
Quaet Gelove
Hier ben ick maet.
Ga naar voetnoot311
Vleysch. Sin
Compt voort Cokijnken!
Quaet Gelove
Weest ghij die pagije.
Vleysch. Sin
Stroijt ghij u fenijntgen.
Quaet Gelove
Saeijt ghij u eevel saet.
Vleysch. Sin
Waer sijdij Cosijnken?
Quaet Gelove
Hier ben ick maet.
Vleysch. Sin
Siedij niet waer ons meester staet?
Quaet Gelove
315[regelnummer]
Jae ick, maer doet ghij de messagie.
Vleysch. Sin
Waer sijdij cousijnken?
Quaet Gelove
Hier ben ick maet.
Vleysch. Sin
Compt uuijt Cockijnken!
Quaet Gelove
Weest ghij die pagije.
Vleysch. Sin
Gegroet sijt, notabelste / onder tshemels stagije.
Ga naar voetnoot318
Dalder schoonste imag[ij]e || met soeter couraghije
Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Wenscht u personagie geluck miniotelijck.
Die herberge sij bereijt sonder outragije,
U presentie begeert sij grootelijck.
Daer in co[e]vere van als wat u is nootelijck;
Ga naar voetnoot323
Wensch heeft sij van weelden inde casse.
Ga naar voetnoot324
Hier luytmen een clocxken en pauseert
wadt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Well. Mensch
325[regelnummer]
Mijn dienaers, ghij maeckt mij wel te passe
Int hooren van sulcken amoureusen lesse.
Wel wadt luijtmen daer?
Quaet Gelove
Tes de sermoenne off tes de messe.
Hebdij devotij / so steltse te wercken.
Well. Mensch
Voorwaer, mij en leijt niet seer veel aen die kercken.
330[regelnummer]
Met grooter devotien / ick mij niet en quelle.
Quaet Gelove
Soudij niet te kercken gaen? way, dats een geselle.
Ga naar voetnoot331
Daeraff moet ghij anders bedacht || sijn.
Ga naar voetnoot332
Vleysch. Sin
Ghij en sout geen man van eeren geacht || sijn,
Ghij moet ter kercken gaen om der mensch te behaegen.
Ga naar voetnoot334
Quaet Gelove
335[regelnummer]
So moechdij noch schier off morgen die schaele om draegen,
Ga naar voetnoot335
Eenen kerckmeester off van sulck bestier || sijn,
Ga naar voetnoot336
Vleysch. Sin
Gasthuijs meester oft almoessenier || sijn.
Ghingdij niet ter kercken / dit soudij verliesen.
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Nu machmen u raetsman ofte renthe meester kiesen;
Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Kerckelijcke lien werden so bedegen.
Ga naar voetnoot340
Vleysch. Sin
Al gaedij dan somtijts buijten weegen
Ga naar voetnoot341
Bij avent laete, alst niemant en siet,
Dat die lien niet en weeten en schaet hem niet.
Well. Mensch
Ghaen wij dan ter kercken nae u bediet
345[regelnummer]
Een cordt gebedt voor goode stroijen / snel.
Maer siet eerst achter / staen mijn ploijen || wel?
Twaer schande sou ick mismaeckt ter kercken gaen.
Ga naar voetnoot347
Tis een nieuw cleet / ick hebt eerst aengedaen,
Ga naar voetnoot348
Besiet ofter ijet / mocht aen misraeckt || sijn.
Ga naar voetnoot349
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
350[regelnummer]
Neent, noijt cleet ter werrelt mocht badt gemaeckt ||
sijn,
Het staet so nettekens aen u leden,
Vleysch. Sin
Tschijnt ghij compt uuijt een corffken getreden;
Ghij maeckt den wrinckaerts gelijck eenen gans.
Ga naar voetnoot353
Quaet Gelove
Die u siet gaen / ghij schijnt een straet vol mans.
Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Van elcken geeert / moet uwen loon / sijn.
Ga naar voetnoot355
Vleysch. Sin
(Predicant opt stoel)
Als een prelaet presenteert uwen persoon || fijn.
Bij alle menschen hebt ghij goeij gratije.
Well. Mensch
Wie staet op den preeckstoel?
Quaet Gelove
Daegelijckxse predicaetije,
Die elck / een tbeste raet / maer selver die leste is.
Vleysch. Sin
360[regelnummer]
Wadt sal hij preecken, peijns ick.
Dengelsche predicatie als een priester staende op
eenen stoel
In nomine patris et fijlie / et spiritus sanctij / amen.
Vanitate vanitatem / et omnia vanitas,
Verba schribuntur eclesiastes,
365[regelnummer]
Dixit Salomone in prime capittolo.
Jesus Christus, waerachtig godt ende mensche mee,
Ga naar voetnoot366
Verlenen ons sijn gratije altsaemen,
Naer dit leven dat eeuwich leven, amen.
Ga naar margenoot+Alder liefste in christo die hier vergaedert || sijn,
Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Die woorden die ick gesproocken heb int Latijn
Sijn te seggen in onser taelen dan:
Tis al gelijck ijdel, seijt den weijse man.
IJdelheijt is dat in dies werrelt[s] bevanck || leeft,
Ga naar voetnoot373
Daer is niet dat den rechten ganck || heeft,
375[regelnummer]
Tmoet al veranderen en in niet verkeeren.
Dus sal ick in dit sermoen twee punten leeren:
Deerste, dat al niet is wadt inde werrelt sij,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
En tweede wadt ons noot is daer bij.
Ga naar voetnoot378
So Salomon met grooter addvijs seijt
Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Dat de vreese goods is tbeginsel der wijsheijt,
Om hier aff te spreecken: valt godt te voeten
En wilt hem met een ootmoedich gebedt groeten.
Vanitate vanitatem et omnia vanitas.
Godt diet twoort vanden beginne was,
Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Want godt ist twoort / en twoort is godt ongelaeckt,
Deur wel[c] woort hemel en aerde is gemaeckt,
Twelck niet was, en heeft tot ijet geschepen;
Uuijt welcke nietheijt hij heeft begrepen
Te maecken een wesen in een propere natuere,
390[regelnummer]
Dat was den mensche, hem gelijck nae sijn fijguere,
Die hij gestelt heeft als prinche triumphant
Over al de wercken van sijnder handt.
Maer want hij den mensche dus glorieuselijck
Gestelt heeft dus victorieuselijck,
395[regelnummer]
So heeft hij hem een gebodt gegeven
Om dat hij sou in obedientie leven,
Niet eetende tfruijt deur geenen raet
Vanden boom des wetenschap[s] [van] goet ende quaet,
Om dat hij sijnen godt sou blijven getrouwe,
Ga naar voetnoot396 en 399
400[regelnummer]
Kinnen, minnen en alleen vreesen souwe.
Maer want hij door tserpents listich geveerte
Ga naar voetnoot401
Verwonnen werdt door sijn begeerte,
Kennende hij sijn naecktheijt met vreesen en duchten,
Verstaende dat die vrucht was als andere vruchten
405[regelnummer]
En geen ander smaeck daer in heeft gevonden,
Dus heeft hem de ijdelheijt gebracht tot sonden,
Waer door de doot heeft heerschappij genomen.
Well. Mensch
Ick meene mijn pachters sullen heeden comen,
Sij souwen mij gelt oft cooren bringen.
Quaet Gelove
410[regelnummer]
Laet de paep preecken, peijnst ghij om u dingen,
Wat hebdij te doen met ijemants dancke.
Ga naar voetnoot411
Vleysch. Sin
Siet, siet, ginder slaept eenen dat hij valt vande bancke.
Hoor[t] hij niet wel wadt daegelijckse predicatij seijt?
Daegeltjckse predicatie
Deur dese eertsche verganckelijckheijt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
415[regelnummer]
Wort Adam uuijt den lusthoff des levens verwaeten,
Ga naar voetnoot415
Om dat hij die vreese goods heeft achtergelaeten
Ga naar voetnoot416
Deur quaet gelove en vleesselijcke sin.
Peijnst hier op, ghij mensche, want meer oft min
Ga naar voetnoot418
En sal u gebeuren, die met dwaesheijt
420[regelnummer]
In alder ijdelheijt volcht Eertsche
Solaesheijt,
Niet vresende uwen heere uwen godt,
Ga naar voetnoot421
Sijn gratij versmadende en sijn gebodt
Overtreedij door u ijdel begeerlijcheijt quaet,
Wiens gratije u sorchvuldich / waer ghij gaet oft staet,
Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Bewaerende is || in u ijdel plegen.
Ga naar voetnoot425
Hoe meuchdij dan goods goetheijt so luttel wegen
En in de soetheijt des werrelts dus blijven vergalt,
Ga naar voetnoot427
Waer deur ghij in menichte der sonden valt,
Desgelijckx in perijckelen groot.
Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
En dede goods gratije, ghij bleeff tallen uuren doot.
Ga naar voetnoot430
O mensche, wilt u dan vander werrelt keeren!
Peijnst om sterven en hebt de vreese des heeren,
Wien u wercken bekent sijn heel en al.
Peijst den dach sal comen datmen reeckenen sal,
Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Dus vreest hem en sijt der sonden swichtere.
Ga naar voetnoot435
Hij is lanckmoedich, geen tijrannich richtere,
Bereijt u ton[t]fane, al waerdij quadere.
Dus vreest hem als tkint doet sijnen vadere,
Met hem ootmoedelijck [...] aen sijnen dis.
Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Peijnst dat hij [u] vader inden hemel is,
Daer alle volheijt daer ghij aff leeft off comen moet.
Want voorwaer, voorwaer, en ghij dat niet en doet
Ga naar voetnoot442
En ghij onachtsaem sijt sijnder godtlijcker gratijen,
U naeckt den grooten dach der trijbulatien
445[regelnummer]
In welcken haer die gramschap goods verthonen || sal,
Ga naar voetnoot445
Die elck sijn wercken nae [...] loonen || sal.
Ga naar voetnoot446
Dus vergaedert u schatten in hemelsche vreucht,
Peijnst den tijt is cort die ghij hier leven moocht,
En maeckt u vanden schadt der boosheijt vrinden,
450[regelnummer]
Ga naar margenoot+Op dat, als u onbreeckt, ghij secours moecht vinden.
Ga naar voetnoot450
Wilt u opt goet der werrelt dus niet fonderen,
Noch veroccuperen noch vertravileeren.
Ga naar voetnoot452
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Peijst een ander salder in succijdeeren,
Diet sal vertrijumpheren || oft verhoereren
Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dwelck ghij int suer sweetich laboereren
Most conquisteren || soudijt hebben begeert,
Ga naar voetnoot456
Dwelck van een ander onnuttelijck werdt verteert.
Dus u selven weert / van dit ijdel jaegen,
Ga naar voetnoot458
Oft ghij werdt van so veel verdriets geslaegen,
460[regelnummer]
Met dieren plaegen || boven en ondere,
Onversien als met eenen blicxem oft dondere,
En met vreeselijcke droeffheijt sult werden vervult
En sult niet weeten waer ghij u bergen sult
Van grooter benautheijt en bangicheden.
465[regelnummer]
En laet u die heer een luttel tijts met vreden,
Voorspoedelijck in alder ijdelheijt / staen,
Het sal u eer lanck in groote droeffheijt vergaen.
Laet vleeselijck zin en quaet gelove vlijet,
Ga naar voetnoot468
Vreest den heere, want hijt al deursiet,
470[regelnummer]
Wandelt in sijn geboden jolijselijck,
Ga naar voetnoot470
Vreest hem met lieffde, so doedij wijselijck,
Ick vermaent u als dagelijckxse predicatie.
Hier mede beveel u goods gratije
Die u harte bemoruwe, ist van steenen,
Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Dat wil u die vader, de soon en de heylighe geest
verleenen.
Well. Mensch
O wee mij, ick mach wel bloedige traenen weenen
In dien mijn ruste nae sulcken slaep || leijt.
Ga naar voetnoot477
Quaet Gelove
Meendij dat also es so den paep || seijt?
Verslaet u niet van sulcken geschille.
Ga naar voetnoot479
Vleysch. Sin
480[regelnummer]
Die paep mach al segge dat hij wille,
Wie sal hem controleuren || van dat hij spreeckt?
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
En laet daeromme niet u vrolijck leven.
Quaet Gelove
Godt is bermhertich, hij salt al vergeven.
Daer twee van hem spreecken is hij int midden.
Vleysch. Sin
485[regelnummer]
Laet papen en monnicken voor u siele bidden,
Tis haer officij, wadt macht u letten?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Ghij sijt rijck genoech, ghij moecht te meer allmissen besetten
Ga naar voetnoot487
Naer u doot, so sijdi toch wel bewaert.
Vleysch. Sin
Jae, ghelijck een turck die nae den hemel vaert.
490[regelnummer]
Sulcke droeffheijt spaert / drinckt daer voor een vaenne.
Ga naar voetnoot490
Well. Mensch
Willen wij dan gaen, den avent compt dan aenne,
Ga naar voetnoot491
Daer ghij mij de herberge hebt bereijt.
Vleysch. Sin
Eertsche solaesheijt sidt nae u en beijt,
Ga naar voetnoot493
Daer sullen wij alle vreucht beseffen.
Well. Mensch
495[regelnummer]
Nu gae ick vooren.
Ga naar voetnoot495
Vleysch. Sin
Wij sullen uwen steert op heffen,
So treedij effen uuijt allen drucken.
Ga naar voetnoot496
Well. Mensch
Amij, daer val ick bijcans mijnen arm aenstucken!
Hoe ben ick in dit dangier geraeckt?
Quaet Gelove
Meester, twas wonder dat ghij uwen hals niet en braeckt,
500[regelnummer]
Hadden wij u niet so vast gehouwen.
Ga naar voetnoot500
Well. Mensch
Op een ander tijt wil ick sulcken perijckel schouwen.
Ick sie wel tis quaet gaen bij avent laete.
Quaet Gelove
Meester, siet hier is een effen straete,
Daer legghen maer meshoopen inden wegen.
Ga naar voetnoot504
Well. Mensch
505[regelnummer]
Amij, hier val ick noch eens te degen.
Wadt gebreckt mijn / ben ick sodt en mal?
Ga naar voetnoot506
Quaet Gelove
Meester, ghij vielt daer eenen soeten val,
Ga naar voetnoot507
Die en deet u niet alsulcke smarten.
Well. Mensch
Mij docht datter steenen vielen op mijn harte.
510[regelnummer]
Mijn siel is gequest met dootlijcke wonden.
Waer viel ick daer, peijnsick?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
In menichte der sonden.
Versucht ghij daerom so swaerlijck?
Well. Mensch
In menichte der sonden, och dat is vervaerlijck!
Mijn bloet vercout als vervrosen kijckelen.
Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Maer waer in viel ick eerst?
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+In duijsent perijckelen.
Ga naar voetnoot516
Ick peijsde off u ijemant verstoort || hadde.
Well. Mensch
Twas goet dat ick tsermoen gehoort || hadde.
Quaet Gelove
Anders haddijer gelaeten u leven.
Well. Mensch
Voorwaer ick wasser bijcans gebleven,
520[regelnummer]
Ick wil mij voortaen beter wachten.
Vleysch. Sin
En wilt niet meer op perijckelen achten
Noch menichte der sonden, ghij sijt daer deure.
Quaet Gelove
Dus laet ons gaen bij de schoone fijgeure
Daer ghij van getreure meucht vrijelijck van sinnen || sijn.
Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Sij staet voor die duere || de weerdinne || fijn.
Rasch haelt inne || wijn || en dranck van prijse!
Eertsche Solaesh.
Ick heete u wellecom, notabelste, wijse,
Ick heb dranck en spijsen / nae u begeeren.
Al woudij sdaechs hondert gulden verteeren,
530[regelnummer]
Ick sal u wel scheeren || condijt betaelen.
(gaet sitten oen een taefel)
Vleysch. Sin
Roept een boijken die ons mach een vrou haelen.
Ga naar voetnoot531
Alleene sijnde sou hem sijn vreucht verdrogen.
Ga naar voetnoot532
Eertsche Solaesh.
Siet hier is Begeerlicheyt van Oogen,
Snootste coppelleerken diet al bespiet.
535[regelnummer]
Rasch, loop heenen sonder te letten ijet,
Brengt ons hier siet || wadt van avontueren || smal.
Ga naar voetnoot536
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Begeerlijcheyt van Ogen
Voorwaer, wildij dat ick speuren || sal,
Tot sulcken dienst heb ick lustige vierricheijt.
Eertsche Sol.
Haelt ons die pompeuse Eergiericheyt.
Begeerlijcheijt
540[regelnummer]
Die sal ick terstont doen comen ten loere.
Ga naar voetnoot540
Well. Mensch
Isse oock wadt schoone?
Eertsche Sol.
Noijt vermaeckelijcker hoere,
Bij pausen, cardinaelen die meest gesienste,
Ga naar voetnoot542
Keijsers, Coningen comen haer ten dienste,
Die netste gegienste || van elckeen begeerlijck.
Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Tloop[t] haer al nae, tsij geestelijck oft weerlijck,
Sulck om haer deerlijck || lijff en ziele waegen.
Begeerlijcheijt
Ga naar margenoot+Alderlieffste mingniote / schoon int behaegen.
Ga naar voetnoot547
Eergiericheijt, een vrouwe costelijck ende
lichtvaerdich
Wat man isser?
Begeerlijcheijt
Dat suldij aenschouwen:
Die groot goet geven souwen / om u te winsche.
Ga naar voetnoot549
Eergiericheijt
550[regelnummer]
Noempt mij den persoon.
Begeerlijcheijt
Die wellustige minsche,
U ootmoedich dienaer in dit eertse dal.
Eertsche Sol.
(gaet sitten)
Sij compt hier gaende.
Eergiericheijt
Godt segent hier al.
Quaet Gelove
Tjan, die en compt niet flouw inne!
Ga naar voetnoot553
Eertsche Sol.
Wadt segdij van dat dier?
Vleysch. Sin
Tis seg ick een pauwinne,
555[regelnummer]
Boven venus goddinne / die expeerste.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
Sij sou wel die [...] vagen met haeren steerte,
Ga naar voetnoot556
Sijn daegen en vliet hij van haer || niet.
Vleysch. Sin
Maer goodts gratije, cousijn?
Quaet Gelove
Maer die en siet hij gaer || niet,
Nochtans set sij spijs en dranck op en aenne.
Ga naar voetnoot559
Vleysch. Sin
560[regelnummer]
Wadt acht hij datte?
Ga naar voetnoot560
Quaet Gelove
Ten is maer een slaenne,
Die hem salveert al[s] hij inden sonden ongetelt || leeft.
Vleysch. Sin
Maer siet hoe Eergiericheijt haer by hem gevelt || heeft.
Ga naar voetnoot562
Sij maeckt hem gedwee / al waert een lammeken.
Quaet Gelove
Tisser al cust lieven, tast het mammeken,
Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Als twee duijffkens sij trecke becken.
Vleysch. Sin
Sij sullen malcander noch snot uuijt het kinnebacken lecken,
Sij gaen hem allre seer vierich aenne.
Ga naar voetnoot567
(de weerdinne schrijft dapper)
Quaet Gelove
Siet cousijn, hoe die waerdinne schrijft inde vaenne!
Ga naar voetnoot568
Sij sal haer selven niet vergeeten, maet.
Vleysch. Sin
570[regelnummer]
Ga naar margenoot+Maer hoe houwen dees twee maemere een staet
Ga naar voetnoot570
Al waeren sij eedele vanden schilde!
Ga naar voetnoot571
Well. Mensch
Ick brengs u, mijn lieff.
Ga naar voetnoot572
Eergiericheijt
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
Alle druck, miskieff
Ga naar voetnoot573
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eergiericheijt
Staet ons te weerne.
Well. Mensch
Jont mijn der eeren brieff!
Eergiericheijt
Die schenck ick u milde.
Ga naar voetnoot574
Well. Mensch
575[regelnummer]
Ick brengt u mijn lieff.
Eergiericheijt
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
Alle smartich gerieff
Eergiericheijt
Senden wij int wilde.
Well. Mensch
Noijt vrouwe ick so verhieff.
Eergiericheijt
Dats waer, in dees taveernne.
Well. Mensch
Ick brengt u mijn lieff.
Eergiericheijt
Dat wacht ick, mijn gilde.
Well. Mensch
Alle druckich miskieff
Eergiericheijt
Staet ons te weernne.
Well. Mensch
580[regelnummer]
O eergiericheijt, hoe ben ick bij u soo geernne!
Ick en coose voor u niet een werrelt vol gouwe,
Ghij sijt die alder amoureuste vrouwe
Die in mij verdrijft alle pijnelijcke wee.
Vleysch. Sin
Waerdinneken, crijcht noch een vrouwen off twee,
585[regelnummer]
Die ons verjaegen swaermoedige furije.
Eergiericheijt
Loopt, haelt ons die lieffelijcke Luxurie,
Met Overdaet haer camenierken.
Begeerlijcheijt
Wel / maer ghij moet mij schincken een plavierken,
Ga naar voetnoot588
Ick sal daerdich dierken || doen commen net als een peerken.
Ga naar voetnoot589
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
590[regelnummer]
Gaet, gaet, ghij sijt een aerdich coppelleerken,
Ghij souwet wel vinden / waert te crijgen in stadt.
Vleysch. Sin
Ga naar margenoot+Had ick een root lapken, ick hechtet op syn gadt,
So mochtmen [hem] kinnen aen sijn levereije.
Ga naar voetnoot593
Begeerlijcheijt
Wadt segdij?
Quaet Gelove
Niet / dat u godt geleije,
595[regelnummer]
Seght dat sij alle beije || comen terstont.
Well. Mensch
Is sij oock liefflijck?
Eertsche Sol.
Noijt amoreuser mont,
Die therte deurwont || invlammich binnen.
Ga naar voetnoot597
Sij is die meestersse van begeerlijcke minnen
Die damoreuse sinnen || quelt tormentelijck;
600[regelnummer]
Davit, Salom[on] haer obedientelijck
En diligentelijck || volchden met luste.
Sij is die bequaemste vermaeckelij[ck]ste ruste,
Ga naar voetnoot602
Noijt man en custe || vrouwe so geriefielijck.
Vleysch. Sin
Ghij moecht wel van geluck spreecken.
Eertsche Sol.
605[regelnummer]
Noijt lieff so lieffelijck,
Die sulcke haer dieffelijck || soecken int secreeten.
Ga naar voetnoot606
Begeerlicheijt
So ick u gedaen hebbe die weeten,
Ga naar voetnoot607
Doet also en compt tot daer.
Ga naar voetnoot608
Luxurie, een vrouwe als een hoere
gecleet
Gaet segge ick veure / ick volge u naer.
Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Ick sal den wech wel vinden sonder keersse,
Ick heeffe veel te geern aen die cleuter meerse,
Ga naar voetnoot611
Ick soppe veel te geern in de achter || sop.
Overdaet, heft mijnen steert after || op,
Ga naar voetnoot613
Ghij moet mij dienen als cameniere.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Overdaet, een vrouwe als een hoere
gecleet
615[regelnummer]
Tot den dienst der Luxurie ick mijn stiere,
Als die tverstant hebbe van sulcks tondecken.
Ick, overdaet, can tot Luxurije trecken
En doen verwecken || oncuijssche begeerte,
Dus dien ick Luxurije metten steerte
Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
En ben haer subjeckt || met neerstigen labeure.
Luxurie
Ghaen wij tot Eertsche Solaesheijts deure,
Totten wellustigen mensche die nae ons wacht.
Eertsche Sol.
Siet waer sij compt die elcken belacht.
Luxurie
Dit is met oorlove.
Well. Mensch
Ga naar margenoot+Compt seg ick naer!
Ga naar voetnoot624
Quaet gelove
625[regelnummer]
Ghans vier || hier || isser twee voor een paer!
Ga naar voetnoot625
Noijt lustiger vrouwen men onder den menschen || sach.
Eertsche Sol.
Ick gerijve van allen daermen nae wenschen || mach,
Ga naar voetnoot627
Tot allen spijsen weet ick mijn sauseken.
Begeerlijcheijt
Wadt dunckt u van dat beeldeken?
Quaet Gelove
Tis seg ick een fluwelig cousseken,
Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Wel hem die sulcks mach genieten!
Vleysch. Sin
Daer sou ick een stuck van mijn siel in schieten,
Ga naar voetnoot631
Al sou sij vlieten || in arnouts badt.
Ga naar voetnoot632
Quaet Gelove
En stordt u niet, soeckt een ander gadt,
Ga naar voetnoot633
Ghij sult u wel met slechter pont || lijen.
Ga naar voetnoot634
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
635[regelnummer]
Ick sou nochtans oock wel metten bisschop terstont || rijen,
Ga naar voetnoot635
So wel als ons meester / die nu den cadet maeckt.
Ga naar voetnoot636
Quaet Gelove
Wascht uwen mont / cosijn, eer ghij uwen mont vet / maeckt,
Ga naar voetnoot637
En vaget snodt van uwer mouwen.
Ga naar voetnoot638
Vleysch. Sin
Hij heeft mont wadt moechdij / en wensch van vrouwen,
Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Hij sit onder de hoeren wel also pradt,
Gelijck sint uursel onder die maechden sadt;
Ga naar voetnoot641
Ick crijghe temptatije / en venus evelinge.
Ga naar voetnoot642
Quaet Gelove
Ick wil u eens crauwen / heeft hij de crevelinge
Ga naar voetnoot643
Oft hebdit te heet / ick weet u vercoelinge.
(gratie blaest hem eens int oor)
Well. Mensch
645[regelnummer]
Tgepeyns quelt mij door inwendijge voelinge,
Deur dat ick heden hoorde vermonden.
Ga naar voetnoot645/6
Ick ben gevallen in menichte der sonden
En in duijsent perijckelen / doen ick herwaerts quam.
Ga naar voetnoot648
Eergiericheijt
Hoe fantazeerdij?
Luxurie
Sijdij seg ick gram?
Eertsche Sol.
650[regelnummer]
Isser ijemant die u wil verstooren?
Quaet Gelove
Ke neent / gods gratije blies hem wadt in sijn ooren
Ga naar voetnoot651
En daer van werdt hem sijn harte swaer.
Luxurie
Ist anders niet?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Neent seg ick voorwaer,
Keert hem den vaer || en wilten genesen.
Ga naar voetnoot654
Overdaet
655[regelnummer]
Laet gods gratije / goods gratije / wesen.
Bij goods gratije sweeren de medecijns.
Vleysch. Sin
Overdaet, brengt hem [een] halve canne wijns
En jaegt hem uuijt den hooffde sulck achterdincken.
Ga naar voetnoot658
Overdaet
Ick breng u dat halff.
Ga naar voetnoot659
Vleysch. Sin
Hier, laettet mij vol schincken!
Eergiericheijt
660[regelnummer]
Hout staet en eere.
Eertsche Sol.
Wilt druck verworgen.
Quaet Gelove
Ghij sult noch lange leven.
Luxurie
Wilt dan nae mij wincken.
Overdaet
Ick breng u dit halff.
Vleysch. Sin
Hier, laet mij vol schincken!
Overdaet
Suldij mij bescheijt doen
Well. Mensch
Ick sal sgelijck drincken.
Eergiericheijt
Practizeert nae hoocheijt.
Ga naar voetnoot664
Eertsche Sol.
Sijt los van sorgen.
Overdaet
665[regelnummer]
Ick breng u dit halff.
Vleysch. Sin
Hier, laet mij vol schincken!
Eergiericheijt
Hout staet en eere.
Eertsche Sol.
Wilt druck verworgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Quaet Gelove
So ghij nu doet, doet oock so morgen.
Meer goets dan tijts sal u gebeuren.
Overdaet
Dat Keersken is uuijte.
Ga naar voetnoot669
Vleysch. Sin
670[regelnummer]
Heij, laet vaeren treuren || doet haer bescheijt.
Wilt dat in slicken.
Well. Mensch
Den dronck is te groot.
Quaet Gelove
Ga naar margenoot+Laet u niet verpicken
Ga naar voetnoot672
Van vrouwen, dat waer u groote schande.
Well. Mensch
Ick brengt u, Luxurije, mijn liefste plaijsande.
675[regelnummer]
Sij groeijt overvloedich deurt tgebru[ij]ck van wijnne.
Overdaet
Lust u dan wadt groens, loopt achter die gardijnne.
Ga naar voetnoot676
Speelt tspel der minnen / daer natuer nae haeckt.
Eertsche Sol.
Jae, en voort is u beddeken gemaeckt,
Gedeckt met gouwen tappisserijen,
680[regelnummer]
Die camer geciert aen allen tsijen
Met cippressen / en caeneel, diet harte verfroijt,
Ga naar voetnoot681
U bedde met bals[e]me, mijrre en aloes gestroijt.
Daer meuchdij den begeerlijcken lust ontpluijcken,
Ga naar voetnoot683
Op die burstekens rusten / die omhelsinge gebruijcken
Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Totten daegen toe dat de sonne opgaet.
Twe gilden uyt comende genaempt der werrelt
samblant.
De eerste spreeck[t]
Waer blijffdij, maetgen?
1
Wij heeten der werrelt samblant alle beije,
Ga naar voetnoot688
Die elcken verheugen met onsen sangen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2
690[regelnummer]
Maer tquaetste, maet, hij en duert niet lange,
Hij smelt terstont / als sneeu inden brant.
1
Daerom heeten wij der werrelt samblant,
Schijn van vreuchden, dwelck den wint passeert.
Ga naar voetnoot693
2
Maet, int hoff sijn wij hooge geexalteert
695[regelnummer]
Bij princen, heeren en vrouwen personen.
1
Bij loo, die connen ons schoon samblant thoonen,
Ga naar voetnoot696
Hoe wel sij met der harten lauvuijt singen.
Ga naar voetnoot697
2
En dan ons dansserkens die voor de bruijt springen
Ga naar voetnoot698
En aardich muijsijcke froijen metten wincke!
Ga naar voetnoot699
1
700[regelnummer]
En ons meijsskens diet mondeken setten inde clincke,
Ga naar voetnoot700
Schoon samblant toonen en minnelijck loeren!
2
Dan mijn vrouwe van bordeux met al haer hoeren,
Ga naar voetnoot702
Die stoot ons toeren || met eenen spronge || uuijte.
Ga naar voetnoot703
1
Ga naar margenoot+Voor schoon samblant thoonen,
Ga naar voetnoot704
2
En steecken achter die tonge || uuijte
705[regelnummer]
En troetelen den duijpe || met loose quacken fijn.
Ga naar voetnoot705
Met den mont cussen,
1
Jae / met de hant int sackelijn,
Ga naar voetnoot706
Daer sij gelt sonder tellen ontfangen.
Ga naar voetnoot707
2
Dan maecken sij den paijs sonder verstrangen
En crijgen den bucht / sonder kijven || man.
Ga naar voetnoot709
1
710[regelnummer]
Tis wonder wadt schoon samblant bedrijven || can.
Troept al nae ons die nae gemack || grijpen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2
Wij accorderen als twee sack || pijpen,
Ga naar voetnoot712
Met cleijnen arbeijt wij aen den cost raecken.
1
Ou dats waer maet, hoe sullent wij maecken
715[regelnummer]
Dat wij mochten smaecken || tnadt uuijter tonnen?
2
Ghaen wij inde handt vol sonnen,
Wij sullen wadt winnen tonsen confoorte.
1
Daer sal ijemant sijn van onser soorte
Die heeden betaelen sal ons gelach.
2
720[regelnummer]
De wellustige mensche sitter alden dach,
Ten mach hem te rijp sijn noch te groff.
1
Dat was een goeij stilte.
Ga naar voetnoot722
Eergiericheijt
Siet waer sij comen, dees lichte geladen.
Ga naar voetnoot724
Deerste Sambl.
725[regelnummer]
Dunckt u dat wij hier qualijck geraeckt || sijn
Vleysch. Sin
Sidt bij, sidt bij, nu sal tspel volmaeckt || sijn.
Ghij gebraeckt ons recht boven allen dingen.
Well. Mensch
Ghij moet ons nu een liedeken singen.
Wij sitten so swaer, tsal recht wel passen.
Deerste Sambl.
730[regelnummer]
Beijt, laet ons den mont wadt spoelen / en eerst wadt
brassen,
So sal den thoon te beter ganck hebben.
Ga naar voetnoot731
Luxurie
Wildij rijnschen wijn off soeten dranck hebben?
Segt wadt ghij begeert van wijn oft biere.
Overdaet
Ga naar margenoot+Hier is planteijt / maeckt goeij chiere,
735[regelnummer]
Maeckt den voijs datse met vreuchden voort || gaet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Corte Weelde, een man met een luijte
Ontbeijt, mij dunckt dat mijn luijtken discoort || slaet,
Ick wilse gaen op haer toonken stellen.
Ick moetse locken, dees jonge gesellen,
Noijt speelman dan ick oijt bedt en speelde.
Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Mijn luijte heet verganckelijcke vreucht, ick
corte weelde.
Elck loopt nae mijn spel / al ist haest vernepen.
Ga naar voetnoot741
Noch heb icker so veel in armoede gepepen,
Daermen mij corte weelde vertrecken || sach.
Twil toch al huuwen wadt lepel lecken || mach,
745[regelnummer]
Tdunckt hem al gaudiamus deerste jaer,
Maer als ick wech gae, dan compt beel berouw daer
Ga naar voetnoot746
En pover joije / die comptse drucken.
Ga naar voetnoot747
Gans doot, daer breeckt mijn groote snaere ontstucken!
Maer ick hebber meer, ick wilse gaen haelen || al.
750[regelnummer]
Tis misselijck wiese noch eens betaelen ||sal.
Ga naar voetnoot750
Well. Mensch
Nu gaet het hem aene.
Ga naar voetnoot751
Vleysch. Sin
Laet een toontken clincken.
Deerste Sambl.
Wadt lietken begeerdij
Eerste Sol.
Dat ghij ons wilt schincken,
Daermen achterdincken || bij mach vertijen.
Ga naar voetnoot752-3
Eergiericheijt
Singt ons een lietgen met drije partijen,
755[regelnummer]
Off sulcks alst u belieft / wij maecken geen mentije.
Ga naar voetnoot755
De 2. Samblant
Sus dan, geeft audientie.
(sij singen wadt sij willen)
Overdaet
Daer smaeckt een dronck op!
Deerste Sambl.
Die sal ick wel meugen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Well. Mensch
Der werrelt samblant can eelcken verheugen.
Wie sou mishaegen || dit vrolijck spel?
Deerste Sambl.
760[regelnummer]
Aij mij, dat nadt is inne / het smaeckt so wel.
Met sulcken wijwaeter / moetmen mijn siele begieten.
Luxurie
Wie sou dit vrolijck leven verdrieten?
Vleysch. Sin
Mij niet, al duerdet hondert jaer.
Corte weelde
Wadt segdij van dat luijtgen, gaetet niet claer?
Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Nu wil ick gaen om mijn daegelijckse vente
Ga naar voetnoot765
In Balteus thuijn, daer weet ick mijn rente.
Ga naar voetnoot766
Daer moet ick een heel pintgen teffens uuijt lecken,
Ga naar voetnoot767
Off anders soude [men] mijn begecken.
So crijch ick te met mijn gadt vol biers.
770[regelnummer]
Dan loop ick inde doelen bij de cloeveniers,
Die vallen mij op gelijckmen de tonnen doet.
Ga naar voetnoot771
Van daer loop ick clossenen met der spoet,
Ga naar voetnoot772
Daer crijch ick gemeendlijck wel mijn deeltgen,
Want daer moet ick drincken een claverbladt met een steeltgen
Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Dat ick somtijts nau opgeslicken can.
Vandaer spring ick na Jan Bazaert dan,
Oft na molenaers thuijn, sonder meer geschals.
Ga naar voetnoot776-7
Daer jaegen sij mij so veel biers door mijn hals
Dat ick niet spreecken en can sonder stameren.
780[regelnummer]
Van daer schoij ick nader Rethorijckers cameren,
Ga naar voetnoot780
Maer die bederven geheel mijn clepel!
Ga naar voetnoot781
Sij brengen ginder voort eenen grooten pollepel,
Ga naar voetnoot782
Die moet ick uuijtdrincken, suijpen oft slorpen.
Gans doot, ick had eens bijcans mijn cost wechgeworpen,
Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
So stijff hadden sij mijnen buijck opgemeten;
Ga naar voetnoot785
Men hadder met eenen hamer wel een luijs op doot gesmeten,
Hij was gespannen als een trommelvel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer hoet was, niet lange en duerden ons spel,
Al hanteert mij elck dus nae mijn sinneken.
790[regelnummer]
Nu wil ick gaen soecken mijn waerdinneken,
Aertsche solaesheijt, luttel ijemant te wenschen.
Ga naar voetnoot791
Daer sal ick vinden die wellustige menschen,
En die moet ick gaen wadt sodts bedrijven,
Ga naar voetnoot793
Want ick duchte niet lang bij hem te blijven.
Well. Mensch
795[regelnummer]
Nu singt op een deuntgen.
Eertsche Sol.
Moetij gebeden || sijn
Eergiericheijt
Metter werrelt samblant sal hij bestreden || sijn
Ga naar voetnoot797
Luxurie
Mach hij somtijts raecken onder themmeken.
Overdaet
Nu singt op!
Vleysch. Sin
Laet hooren u stemmeken.
[op een ingeplakt blaadje staat hierbij het volgende
lied:]
Een liedeken naden voijs
Schoon lieffgen jent || seer excelent Weest nu verblijt / en maeckt jolijt /
Wilt vreucht aencleven /
Gebruijckt u tijt || neerstich met vlijt /
Sonder respijt || hier in dit crijt /
5[regelnummer]
Wilt vrolijck leven /
2
Weest wel gemoet || nu metter spoet /
Maeckt Jubilatij /
Al wadt ghij doet || spaert gelt noch goet /
Met overvloedt || u lust nu boet /
10[regelnummer]
Tot deser spacij /
[3]
Nu triumpheert || en dommineert /
Met al u crachten /
Wadt ghij begeert || nu doch hanteert /
Wie tot u keert || en anders leert /
15[regelnummer]
Wilt hem niet achten /
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Prince
Prince bekent || sijende verblent /
Tot deser uijren /
U vreuchden jent || daer ghij in bent
Nu hier ontrent seer excelent /
20[regelnummer]
Sal eeuwich dueren /
Finis
Quaet Gelove
Wij sijn hier inder vreuchden dal.
Eertsche Sol.
800[regelnummer]
Siet waer hij compt
Ga naar voetnoot800
Corte weelde
Ga naar margenoot+Godt segent hier al!
Eertsche Sol.
Die lieve[r] wijn drinckt dan verschaelde kuijte.
Ga naar voetnoot801
Corte weelde
Nu singt op, ick sal spelen op mijn luijte
Die verganckelijcke vreucht is genaempt.
(sij singen ende hij speelt).
Eertsche Sol.
Heij, vaert wech verdriet!
Well. Mensch
Als ick corte weelde aenmercke
805[regelnummer]
En verganckelijcke vreucht sij[n] luijte spel,
Oock vrees ick voor t'eeuwich leven fel,
Dwelck doet gequel || mijn inwendige sinnen.
Quaet Gelove
Soudij daerom geen Eertsche solaes minnen
Daer meest alle menschen / bij gebleven || sijn?
810[regelnummer]
Sorcht niet / nae dit leven en sal geen leven || sijn,
Tsijn al fabelen der propheten vermaen.
Wie isser van den dooden toch opgestaen
Die betuijgen / somen preeckt oft leest?
Ga naar voetnoot813
Die werrelt sal sijn en eeuwich heeft geweest.
Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
En wilt dan in uwen leven geen blijtschap derven.
Vleysch. Sin
Cort leven / en dat goet / morgen sullen wij sterven.
Laet ons eeten en drincken / en vrolijck wesen!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Well. Mensch
Nu seijt men dat Christus is verresen.
So sullen wij oock in toecomenden daegen.
Quaet Gelove
820[regelnummer]
Hoort, een saeck moet ick u vraegen:
Die sulcks eerst te kennen gaff,
Hadde hij daer besegelde brieven aff,
Off haddijt gesien / was hij wel so out?
Hij is sodt die op sulcken woorden betrout,
825[regelnummer]
Tis al dwaesen cout || weert om verleggen.
Ga naar voetnoot825
Maer alle dingen laeten hem seggen,
Ga naar voetnoot826
Die geleerde veel praesen dat sij niet en weten.
Ga naar voetnoot827
Well. Mensch
Ghij doet mij godt en sijn heijligen vergeten.
Tmoet oock so sijn, waeromme sou ick dan treuren
Quaet Gelove
830[regelnummer]
Hout regel en wedt als u gebueren
Ga naar voetnoot830
En laet voort hebben alle dingen haeren ganck.
Gebruij[c]t solaes u leven lanck.
Dopperste mogentheyt, sittende in eenen
throon
Ick opperste mogentheijt, diet al aenmercke
In hemel en in aerde, wadt datter geschiet,
835[regelnummer]
En glorije begeer van mijnen wercke,
Ga naar margenoot+Dats vanden mensche die ick schiep uuijt / niet;
Maer als dondancbaeren hij verde van mij vliet,
Ga naar voetnoot837
In alder ijdelheijt soeckende sijn confortatije:
Dus en can mijn rechtveerdich[eijt] gelaeten, siet,
Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Ick en moet den dach van trijbulatije
Senden onder de menschelijcke natije
Met tsweert der wraecke om sijn verminderen.
Ga naar voetnoot842
Ten waere deur mijn goddelijcke gratije,
Ga naar voetnoot843
Ick souden den mensche te niette slinderen,
Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Maer mijnen lust is onder den menschen kinderen
Daer mijn jaeloerse lieffde inne heeft behaegen.
Ga naar voetnoot846
Dus, mijn gramschap, ras, ghij moet hem hinderen
Met het instrument den geessel van plaegen.
Sendet tsweert der wraecken op hem met veel slaegen,
850[regelnummer]
Want anders maeckt hij van mij geen mentije;
Ga naar voetnoot850
Persqeueert hem totter doot, dats mijn intentije.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Die gramschap goods, een man int root gecleet het
aensicht bloedich
O opperste mogentheijt, met diligentie
Sal ick bedienen mijn officie,
Den dach der trijbulatien in presentie
855[regelnummer]
Den mensche brengen tsijnder malitije,
Ga naar voetnoot855
En nae u woort volvoeren justijtije
Op den mensche, die nu int eeuwich jolijt || tert.
Ga naar voetnoot857
Tes recht dat d'ongehoorsaem kint gecastijt || wert.
Deerste Sambl.
Wadt mach ons hinderen?
Tweede Sambl.
Wadt mach ons beswaeren?
Quaet Gelove
860[regelnummer]
Aldus sullen wij nae den hemel vaeren.
Godt hevet al voldaen, men vint geen sonde.
Eertsche Sol.
Laet ons hoff houwen
Overdaet
En taeffel ronde,
Ga naar voetnoot862
Eertsche Sol.
En spelen metten monde alle loossheijt.
Well. Mensch
Ick triumphere metten schadt der boossheijt,
865[regelnummer]
Hoe mijn ouders lutter ijemant wisten.
Ga naar voetnoot865
Om eertsche solaesheijt ick potte en kiste;
Al win ick met liste || ick macht mijn wijsheijt dancken.
Ga naar voetnoot867
Quaet Gelove
Goods gratij en gaff u niet twee blancken.
Een man moet selve suptijl int bedrijff leven.
Ga naar voetnoot869
Well. Mensch
870[regelnummer]
Ga naar margenoot+Had ick niet gepractiseert, ick had een catijff || gebleven.
Ga naar voetnoot870
Nu heb ick de handt boven twaeter || bloot.
Eertsche Sol.
Elck biet u eere.
Ga naar voetnoot872
Vleysch. Sin
Elck biet u thoot,
Want gelt en goet maeckt nu de wijse man.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eertsche Sol.
Elck soeckt u vrientschap waer dat hij can.
Vleysch. Sin
875[regelnummer]
Niemant en derff u leet verwijten.
Ga naar voetnoot875
Eertsche Sol.
Niemant so cloeck die in uwen stert derff bijten.
Ga naar voetnoot876
Ghij hebt den ronden godt die elcken ontsiet.
Ga naar voetnoot877
Quaet Gelove
Al haddij godt en den duijvel tegen, ten let u niet.
De gramschap gods
Staet op!
Den dach der tribulatie, een gewapend
man
Wadt is u believen?
De gramschap
Rassch maeckt u ten bienen,
Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Tes gods bevel, ghij moet bedienen.
Den dach d. trib.
Tot u gebodt sal ick mij verneren,
En laboereren || vertueuijsselijck.
De gramschap
Wij moeten den mensche die nu rigureuselijck
En orgieuselijck || leeft met luste,
885[regelnummer]
In alder ijdelheijt nemende sijn ruste,
Met veele tormenten overvallen,
Ga naar voetnoot886
Want gods gratij en acht hij niet met allen,
Blassphomerende godt met grooter injurije,
Boele[re]nde met overdaet en luxurije,
890[regelnummer]
Deur eergiericheijt / sittende verwaent en sodt,
Houdende den schadt der boossheijt voor sijn godt,
En acht[ende] niet dan spodt || gods woorden crachtich,
Seggende nae dit leven en is geen leven waerachtich,
Siende over al begeerlickheijt der oogen.
895[regelnummer]
Al wadt hem die werrelt samblant can toogen
Volcht sijn begeerte met alder dwaesheijt
En wadt hem in geven mach eertsche solaesheijt
Neempt hij voor een hemelsche jubilatije.
Hieromme weck ick u, dach van tribulacije,
900[regelnummer]
Off den mensch door u mocht comen tot bekin,
Ga naar voetnoot900
Die nu doolt door quaet gelove en vleesschelijck zin;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Want godt en willet niet langer verdraegen.
Nemet tsweert der wraecke en die geessel der plaegen;
Slaet hem met veel slaegen over al,
905[regelnummer]
Met verdriet en ongeval.
Den dach d. trib.
Ick belooff u, ick sal.
Inden dienst des heeren heb ick geneuchte.
Vleysch. Sin
Wadt macher schuijlen?
Well. Mensch
Ick hoore geruchte.
Eertsche Sol.
Ist ernst off cluchte? || soumen vreucht verminderen?
Well. Mensch
Daer is gelts genoch, wie mach mij hinderen?
Corte weelde
910[regelnummer]
Adieu mijn kinderen, ick wil vervreemen.
Ga naar voetnoot910
Well. Mensch
Ick en passe op niemanden.
Ga naar voetnoot911
Den dach der trib.
Dat suldij vernemen!
Versiet u uuijt dese speloncke, ghij helssch gespuijs!
Ga naar voetnoot912
Begeerlijcheijt
Adieu, ick maecke een cruijs.
Eertsche Sol.
Tjan, ick laete oock mijn huijs.
Ga naar voetnoot913
Deerste Sambl.
Noijt meerder confuijs!
Ga naar voetnoot914
Tweede Sambl.
Gaen wij deure, maetgen mijn.
Well. Mensch
915[regelnummer]
O meugen[de] godt, wadt mach mijn sijn?
Ga naar voetnoot915
Hoe vind ick mij dus onversien versteecken?
Ga naar voetnoot916
Den dach der trib.
U groote ondanckbaerheijt sal ick wreecken,
En u abominatije / boven maeten.
Well. Mensch
O eergiericheijt, moet ick u laeten,
920[regelnummer]
En u Luxurie / met overdaet?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Eergiericheijt
Wij moeten verhaeren alst so te wercke gaet.
Ga naar voetnoot921
Luxurie
Ick wil mij maecken uuijt dese travalien.
Ga naar voetnoot922
Eertsche Sol.
Ick wil nae Roomen.
Overdaet
925[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ick wil nae Denemarcken oft nae oostlant,
Ga naar voetnoot925
Daer volle buijcken selden sadt || sijn.
Well. Mensch
O wee mij, wee mij!
Vleysch. Sin
Ick roepe genade deur penitentije!
Gramschap
930[regelnummer]
Slaet hem met dieren tijt || en pestilentie,
Met oorloge, destructije en met veel ongevals.
Rooft hem sijn cleet / werpt hem een sack om den hals,
Ga naar voetnoot932
Laeten ons sleuren als een catijve.
Quaet Gelove
Ghij moet verdoempt sijn met siele met lijve,
935[regelnummer]
U misdaeden roepen wraecke in den hemel, o wij!
Well. Mensch
O goddelijcke gratije, staet mij nu bij!
Verlost mij || die nu in node verflout leijt.
Ga naar voetnoot937
Gramschap
Bindt hem met dit seel genaempt groote
benautheyt,
Om voor dopperste mogentheijt te justificeren.
Ga naar voetnoot939
De gratie gods spreeckt nu
940[regelnummer]
Daer tegen wil ick protesteren,
Uuijt cracht appelleren || van hem die mij macht || geeft.
Ga naar voetnoot941
Gramschap
Wilt ghij hem so verantwoorden die u so veracht || heeft?
Daer en sal ick niet in willen cu[e]ren!
Ga naar voetnoot943
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hem sal justitije na recht gebu[e]ren,
945[regelnummer]
Over hem gegeven van den beginne.
Ga naar voetnoot945
Gratie goods
Ick hebber oock een seggen inne,
Al mach dopperste [mogentheijt] op hem gestoort || sijn.
Gramschap
Ghij en sij[t] niet ontfanckbaer.
Ga naar voetnoot948
Gratie goods
Wij sullen gehoort || sijn
En ons voor sijn majesteijt presenteren.
950[regelnummer]
Den rechten sal ons genoech deffenderen,
Ga naar voetnoot950
Nae die prementie van godt gegeven.
Ga naar voetnoot951
Gramschap
Hoe / heeft hij tbescheijt dat hij mach in sonden leven?
Ga naar voetnoot952
Condij daer van reden ontfouwen?
Tdunckt mij wonder.
Gratie gods
Neen hij, in trouwen.
955[regelnummer]
Den mensche van hem selven geen goet en can,
Dus heeft hij toevlucht.
Ga naar voetnoot956
Gramschap
Tot wien?
Gratie gods
Dan als dan.
Dat wort voor dopperste mogentheijt verclaert.
Ghij hebt hem met den dach der tribulatien beswaert
Waer door hij duijsent miseren heeft ontfaen;
960[regelnummer]
Dus en sal ick, gratije gods genaempt || haeten.
Ga naar voetnoot960
Die tot mij roepen en sal ick niet beschaempt || laeten.
Quaet Gelove
Hij sal verdoempt sijn.
Vleysch. Sin
Deurt tcrackeel || zaen.
Ga naar voetnoot962
Quaet Gelove
Daer en is geen hoope.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Vleysch. Sin
Sullen wij niet meer int bordeel || gaen?
Lacij neen, tis al pover joije, wie hads gelooft?
Ga naar voetnoot964
Quaet Gelove
965[regelnummer]
Goodts gratij stoottet hem al uuijtten hooft.
Ga naar voetnoot965
Vleysch. Sin
Den dach der tribulatien werckt outragie.
Ga naar voetnoot966
Quaet Gelove
Hij en heeft geenen lust.
Vleysch. Sin
Jae, hij en heeft geen couragije.
Eertsche solaesheijt nu heel vergeten || wordt.
Quaet Gelove
Hij slacht het kint dat gesmeten || wort,
Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Dat niet eer en onthout lesse, eer noch veersch,
Ga naar voetnoot970
Voor dat is de roede op den eersch,
En dan roeptmen ‘aijmij, ick en sals niet meer || doen’.
Vleysch. Sin
Cousijn, waer gaen wij nu onsen keer || doen?
Ga naar voetnoot973
Want hier en hebben wij nu / meer geen statije.
Ga naar voetnoot974
Quaet Gelove
975[regelnummer]
Ghaen wij tot den dach der trijbulatie
Gepasseert is / dan willen wij weer ons netten spreijen.
Vleysch. Sin
En den wellustigen mensch in sijn oude sporen leijen.
Gramschap gods
O opperste mogentheijt, re[ch]tveerdich justijcijer,
Den misdoender die brengen wij hier
980[regelnummer]
Wiens misdaet u geheel is openbaer.
Ghij en behoeft geen getuijchgenisse van sijn bestier,
Ga naar voetnoot981
Sijn misdaden bedreven in ijdel versier
Ga naar voetnoot982
Heijsten nae verdiensten punitie swaer,
Achtervolgende u oordeel gegeven claer,
985[regelnummer]
Gepublijceert door u dienaers over al,
Ga naar margenoot+Dat geen overspeelder, overtreder, hier naer
Ga naar voetnoot986
U goddelijcke rijcke besitten sal.
Nu sijn sijn misdaeden sonder getal,
Daer en is geen quaet hij en isser in schuldich.
Ga naar voetnoot989
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
990[regelnummer]
Ghelijck tsant aende zee, als tgras in berch in dal,
So sijn oock sijn misdaden menichvuldich.
Hoe sou u rechtverdicheijt dan sijn verduldich
Te lijden sulck quaet, twelck ghij hooch mispresen hebt,
Van eenen die u niet bleeff gehuldich,
995[regelnummer]
Wien ghij inder noot so dick genesen || hebt
En so veel duijssent weldaden bewesen || hebt,
Hem patientich gevende tijt en spatije,
Gesmeeckt, gepreeckt, gebeden, gelesen || hebt,
Ga naar voetnoot998
Op dat hij sou kinnen u goddelijcke gratije.
1000[regelnummer]
Maer als ondanckbaer versmadende in abominatije,
Stootende met voeten u goddelijcke doctrijnnen,
Dies heeft hij verdient die eewige condemnatije
En niet gereeckent [te] werden vanden dijnen,
Als onwaerdich te wesen u genaedich beschijnen.
Ga naar voetnoot1004
Gratie gods
1005[regelnummer]
O opperste mogentheijt, die elckx termijnen
Gestelt hebt, wiens wijssheijt alle dingen smaeckt,
Ga naar voetnoot1006
Die de hemelen maeckte met cleijnder pijnen,
Tfirmament gehecht, de eerde daer in gestaeckt,
Ga naar voetnoot1008
Uwen naem heet groot / goet sijn u wercken ongelaeckt,
1010[regelnummer]
Op u mogende hant ghij alle dingen draecht.
Alle dingen waeren goet doen ghijse besaecht:
Hoe compt dan dat u gramschap dies den mensche beclaecht,
Ga naar voetnoot1012
Wien ghij gemaeckt hebt nae u fijguere?
Wordt nu den mensche dan eeuwich geplaecht,
1015[regelnummer]
Waer blijft dan u belooffde woort, groot van valuere?
Ga naar voetnoot1015
Ghij kent doch der menschen brossche natuere,
Ga naar voetnoot1016
Die vander joncheijt tot boossheijt is genegen.
Laet u toornighe gramschap passeeren duere,
En compt den mensche met compassie tegen,
1020[regelnummer]
Want barmherticheijt is u natuerlijck plegen,
Die sijn misdaet belijt met goede seden.
Ga naar voetnoot1021
Ghij hebt hem met tribulatije geslegen,
Wilt dan met u knecht int gerecht niet treden.
Ga naar voetnoot1023
Denckt dat ghij stichten die overvloedicheden
1025[regelnummer]
Der mensch tuwer eeren / hoe wel sij vielen.
Ga naar voetnoot1025
Van uwen wille te doen geeft ghij niemant reden,
Uwen crachtigen naem macht al vernielen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Maer, o heere, ghij sijt die daer bemint de zielen,
Die ghij gestelt hebt in maete, gewichte, getal
1030[regelnummer]
Alle dinck, op datse die u wedt niet en hielen,
Int selfffde misdaet gepunieert wesen sal,
Ga naar voetnoot1029-31
Ga naar margenoot+Niet eewich, maer hier int aertsche dal,
Gestraft sijnde door trijbulatij en verdriet;
Ga naar voetnoot1033
Wandt die propheeten van u getuijgen al
1035[regelnummer]
Dat ghij in u gramschap eewich sult blijven / niet.
Ghij en sult niet in tween wrijven tgecroockte / riet,
Die vernedert en roept om u gratije perfeckt,
Ga naar voetnoot1037
Want uwe barmherticheijt over alle wercken / streckt.
Gramschap gods
Cleijn mach ontschuldigen al dat ghij spreeckt.
Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Tis waer, godt heeft alle dingen goet gewrocht,
Den mensche gemaeckt / suijver en onbevleckt,
Maer den mensche heeft hem selven den doot aengebrocht,
Hem vleeschelijck onder de sonde vercocht,
Soeckende ruste daer geen ruste in en lach,
1045[regelnummer]
Tlicht haetende, de duijsternisse gesocht,
Goods stemme versmaedende die hem wees den dach.
Hierom hij in sheren ruste niet comen en mach,
Want hebbende alle weldaet van godt ontfaen,
Als ondanckbaer kint deur sijn vleesslijck zins bejach,
1050[regelnummer]
Is met quaet gelove sijnnen schepper affgegaen.
Ga naar voetnoot1050
Hoe sout ghij / gods gratie / dit connen wederstaen?
Ga naar voetnoot1051
Goods strenge justijcie moet grijpen stadt,
Ga naar voetnoot1052
Want alle dieren / creatueren / sijn hem onderdaen
Ga naar voetnoot1053
Sonder den mensche, die godt so lieff heeft gehadt,
1055[regelnummer]
Hem met wijsheijt verciert, den costelijcken schadt,
Met engels verstant om hem te vredene,
Ga naar voetnoot1056
En dominateur gestelt / en boven dat
Ga naar voetnoot1057
Heeft den mensche gepoocht gods woort te overtredene.
Sou dan justicije nae recht en redene
1060[regelnummer]
Geen voortganck hebben? / ick seg jaes / dats claer,
En vanden leeden des lichaems sijn een affgesnedene
Ga naar voetnoot1061
En nimmermeer versoening van sijn misdaeden swaer.
Die gratie goods
Dat hij misdaedich is bekennen wij, dats waer,
Wij en soecken oock geen recht noch justitije,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1065[regelnummer]
Maer stellen opentlijck vermeet opt twerck gods eenpaer,
Ga naar voetnoot1065
Gedaen in sijn genadich officie.
Want godt, siende smenschen crancke conditie,
Heeft geswooren als barmhartich regent,
Ick sal affnemen Israels malitije
1070[regelnummer]
En oversetten in een nieuw testament,
Niet nae testament haerder ouders present,
Ga naar voetnoot1071
Maer testement dat ick haer wil schincken
Sal wesen dit teecken / op dat elck bekent
Ga naar voetnoot1073
Ga naar margenoot+Dat ick haer misdaeden niet meer en wilt gedincken.
1075[regelnummer]
Ist dat sij door cranckheijt in sonden sincken,
Ick salse castijen met eenen ijseren roede;
Nochtans uuijt de fonteijne des levens drincken
Ga naar voetnoot1077
Alle die tot mij comen met ootmoede.
En dit is al besegelt met des lams bloede,
1080[regelnummer]
Dus en dienen hier geen meer allegatijen.
Ga naar voetnoot1080
Noch sal ick, spreeckt ghij heere int goede,
Die tot mij roepen inden dach der trijbulatien,
En sij sullen mij noch eere doen tot sulcken spatijen.
Ga naar voetnoot1083
Dit sijn u woorden heere / ghij en condt niet liegen!
Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Laet dan dese schuijlen onder tcleet uwer gratijen
En laet u gramschap verre van hem vliegen.
Uwen geswooren eet / heere, en mach niemant bedriegen,
Want u toesegginge u niet en can berouwen;
Daerom sijn sij saelich die in u woort betrouwen.
Die gramschap gods
1090[regelnummer]
Godt sal sijnen geswooren eet altijts houwen
En niet een tijttel en sal van sijnen woorde vergaen,
Maer laet ons die prevelegie aenschouwen
Die ghy seght daer deur die mensch mach remis ontfaen.
Ga naar voetnoot1093
Die gratie goods
Siet daer den soon des vaders staen
Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Diet al heeft voldaen door sijn bloedige wonden.
Hij is den getrouwen pellicaen
Ga naar voetnoot1096
Die sijn jongskens sal affdwaen alle quaele der sonden.
Gheen swaricheyden mogen worden gevonden
Tot eeniger stonden || al waerense doottelijck,
1100[regelnummer]
Hij salse affnemen nae sijn woorts oorconden
Alsmen hem aenbidt met herten devotelijck.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Daerom, ghij wellustige mensch, verstaet dit blootelijck,
Bidt den heer mingiootelijck voor u sondich bederven,
Ga naar voetnoot1103
Wandt die om gratij bidt sal gratije verwerven.
Well. Mensch (knielende)
1105[regelnummer]
O opperste mogentheijt vol perfectien,
Ga naar voetnoot1105
Nae mijn misdaet mij doch niet en pijnt.
Al ben ick corruptibel, vol infectien,
Mijn siele gebittert met sonden gefijnijnt,
Ga naar voetnoot1108
Niet weerdich dat mij u gratije beschijnt
1110[regelnummer]
Deur mijn overtredinge en sondich vercnapen;
Ga naar voetnoot1110
Al heb ick met eertsche solaesheijt geconkebijnt,
In alder ijdelheijt in wellust geslaepen,
Al ben ick vanden verdoolden schaepen:
Ontfangt mij als den sondigen pubblicaen,
Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
End laet mij der honden brockxkens opraepen.
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
Ga naar margenoot+O vader, laet mij een vanden uwen werden!
Al had ick u wedt versmaet veel jaeren lanck,
En wilt mij als pharao doch niet verharden,
Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Die deur sijn misdaet in de see verdranck.
Laet mij niet so sodoma in solpher en stanck
Gepuneert sijn / u gratij doch op mij daelt!
Ga naar voetnoot1122
Al heb ick arm dwaes met vleeschelijcke sinnen cranck
Mijn part, mijn deel / van u, vader, gehaelt,
1125[regelnummer]
Onnutelijck overgebracht / niet so ghij mij bevaelt,
Ga naar voetnoot1125
Wilt mij weder als tverlooren kint ontfaen.
Al heb ick in hoerdom / uuijt uwen wech gedwaelt,
Ick roep om genade, heer, want ick heb misdaen.
O heer, wiens goetheijt niet sal verminderen,
1130[regelnummer]
Aensiet mijn broossche natuer swack!
Siet met mijn sonden door die vingerenGa naar voetnoot1131
En verlost mijn, vader, vant tverdoemelijck pack.
Ga naar voetnoot1132
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Al heb ick u creatuer || in mijn sondigen sack
Ga naar voetnoot1133
Miserabelijck mismaeckt / en heel geblaempt,
Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Niet weerdich te comen onder uwen dack,
Ga naar voetnoot1135
Nochtans om tontfermen [gij] tot magdalena quaempt,
Ga naar voetnoot1136
Goedertierlijck ghij davit in genaede naempt.
Al is dus mijn misdaet / boven mijn hooft gegaen,
Laet mij toch in der eeuwicheijt niet beschaempt:
Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
Prince
O genaedich prince, neempt aff den geessel van plagen,
Tsweert der wraecken doch van mijn wendt!
Al heeft mij den dach der tribulatien geslaegen,
Ick hebt verdient / tis mijn schult, ick kent.
1145[regelnummer]
Al heb ick u gracij, mij sijnde present,
Veracht, versteecken / seer boven maeten,
En mij op den schadt der boossheijt / tvalsch instrument,
Meer dan op u goddlijcke gratij verlaeten,
En wilt mijn, o vader, daerom niet haeten.
1150[regelnummer]
Al heb ick gedoolt vanden rechten baen,
Ontfermt u mijnder uuijt charitaeten.
Ick roep om genaede, heer, want ick heb misdaen.
Dopperste mogen[t]heijt
In mijnen ooren clinckt droeffelijck vermaen
Ga naar voetnoot1153
Vanden mensche, gestraft onder mijn protectije.
1155[regelnummer]
Dus wil ick hem niet heel te gronde slaen,
Maer met tribulatije houden in subjectie.
Ga naar voetnoot1156
Dus, mijn gramschap, cesseert van u correcktije,
Want mijn deert den minschen ellendich wee.
Ick sie dat broossheijt is sijn affectie,
Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Dolende in ijdelheijt als tschip in de zee.
Ga naar margenoot+Dus steeckett tsweert der wraecken inde schee,
Met den geessel van plagen cesseert,
Van sijn misdaet is hij geabsolveert.
Die gratie gods
O minsche, den heere hoochlijck laudeert
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1165[regelnummer]
Die barmherticheijt / aen u geplogen || heeft.
Ga naar voetnoot1165
Siet dat ghij als een hont u niet en geneert,
Ga naar voetnoot1166
Die weder eet dat hij gespogen || heeft.
Siet hoe u eertsche solaesheijt gelogen || heeft,
Rijckdom en eere / u niet helpen connen;
1170[regelnummer]
Siet hier hoe u die werrelt[s] samblant bedrogen ||
heeft,
Tis al ijdelheijt en een handt vol sonnen.
Al heeft u den dach der trijbulatien verwonnen,
Met benautheijt gebonden, ten mach niet hinderen.
Peijnst die sijn werck in u heeft begonnen,
1175[regelnummer]
En sal sijn gratije in u niet verminderen:
Hij straft als een vader sijnne ongehoorsaeme kinderen.
Dus nae mijn goeden raet u selven bewaert,
Op dat ghij hier nae niet quaelijck en vaert.
Well. Mensch
Alle die nu hier sijn vergaert,
1180[regelnummer]
Neempt exempel aen mij met sinnen.
Hoe wel ons den dach der tribulatijen naert,
Ga naar voetnoot1181
Tsijn ons misdaeden, elck wilt dit bekinnen.
Neempt den boeck des levens, studeert daer innen,
Ga naar voetnoot1183
Ghij sult troost vinnen voor armen en rijcken,
1185[regelnummer]
Want door gratij goods altijd Trou moet
blijcken.
Finis Is lanck in dicht 1304 regulen
Ende dit voorgaende spel heeft een spreeckende
prologe lanck 83 regulen ende noch een cleijn
prologen van een cluijt genaempt van een boer
Ronsefael ende is langk 43 regulen is tsamen lanck 1420 regulen
|
|