De nachtegaal en het lijstertje(1854)–S.J. van den Bergh, J.J.L. ten Kate, Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Het zieke knaapje. Eens woonde er in een naauwe straat Een knaapje zwak en teêr: Hij lag er met verbleekt gelaat Op 't eenzaam ziekbed neêr. Hij lag er sedert jaar en dag, Waarin hij zon- noch maanlicht zag; En toch, bij al zijn zielsverdriet, Hij klaagde of morde niet. Maar eindlijk, op een zomernacht, Sloot hij de handjes zaam', En fluisterde zoo smeekend zacht Zijns Heilands dierbren naam. Hij bad zoo vurig en zoo lang: ‘Och Heer! nu wordt mij al te bang: Och Heere jezus! kan het zijn, Verlos mij uit mijn pijn!’ [pagina 43] [p. 43] En toen de moeder 's morgens kwam, En riep en nogmaals riep, Daar lag het lief onnoozel lam Zoo roerloos of hij sliep. Maar ijskoud was zijn aangezigt, Zijn vriendlijke oogjes bleven digt, Zijn lipjes waren blaauw als lood.... Het arme kind was dood. Toen vlocht men hem uit rozenblaân Een kransjen om het hair; En deed hem sneeuwwit linnen aan, En lei hem op de baar. Toen droeg men, onder luid geween, Het lijkje naar het kerkhof heen; En liet het neêr in 't donker graf, En sloot den kelder af. Maar vrolijk steeg, ter zelfder stond, Zijn zieltje naar omhoog, Totdat het dáár den Heiland vond, En in Zijne armen vloog. Nu leeft en zweeft het voor Gods troon En zingt er op verrukten toon, En speelt er in der zaalgen rij, Een Engeltjen als zij! [pagina 44] [p. 44] Wie doelen wil in 't heilgenot, Waartoe hem God verhief, Die zij gehoorzaam aan zijn God, En hebhe jezus lief! De Heer was eenmaal ook een kind: Hij is de beste Kindervrind, En wie Hem mint op kinder wijs, Dien geeft Hij 't Paradijs! t. K. Vorige Volgende