Stenen tijdperk(1960)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Gelijken [II] Ook ik als gij scheer langs de muren in 't gele vuur van de zomer ik huiver in de holle winternachten ik streel de houtskool, liefkoos de as. Als gij heb ik hitte en vorst korrels van druif of hagel geur van bron uitzicht op schimmel en stilte. Ik heb als gij zwarte brokken leed dode vogels onder de herfstregens. Gebaren en hart heb ik, hoge gedachten in stormen lage in zaden. - Ziet ge niet dat ook ik ben aarde wolk en tranen, natuur die uitmondt in haar zee? Ik ben als gij vis zilverzwart in de sparteling van 't net. Niets vermag ik alles begeer en tracht ik. [pagina 18] [p. 18] Ook ik verwacht en hoor de wind mindren, slaap in het voorjaar langs de rivier onder donkere kluiten waarin het hart gist. Ook ik ben als gij ploeg die kinderen opdelft, golf om doden op omhoog te heffen, sap van kruid en zon om levenden mee te voeden. Als gij, ben ik stem die zichzelf vertelt met het bruisen van de bergbeek, stem die wordt, als de uwe, stem van zee en als ik spreek van mij spreek ik van u. Vorige Volgende