Niet hier, niet heden(1962)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Een nieuw jaar, als een dolk... Een nieuw jaar, als een dolk, valt op mijn ogen. Ook dit begin is naar mij toegekeerd maar zonder lippen behangen met kussen. Het is of in het bos een enkle boom, de mijne, witte takken had gekregen. Verlaat mij niet juist nu, wervel van jeugd (draai boven aan de trap, meisje, je om: misschien dat dan een nieuwe lach mij striemt). Want ik ben, Tijd, met jou bevracht zoals de moeder met haar kind. 'k Bemin je gratie en je bittere gebreken die licht en kleur bezitten van mijn bloed. Deel zijn zij van jou, als de tak die aan de stam zich klemt totdat het kapmes valt op hem, op mij de dood. Maar zolang 'k leef prijs ik het manlijk gezicht van je uren, prijs ik de angst die ons omvat, reflex van andre angst de plechtige die jij inhoudt, steil, veraf voorbij de sterren, en blijf in jou prijzen het golven van idee, van deze in daden die komen en die gaan, in strijd of liefde. De natte grond ben je, Tijd, waaruit 'k sproot de lucht waarin ik wankelend verdwijn zonder een faam dan van wie nimmer boog zonder een naam dan iets uit poëzie (en zo 't mocht zijn dat 't vers zijn dichter maakt hang ik daarom soms af van mijn gedicht?) [pagina 14] [p. 14] Die zwarte korrel door de duur veracht, Dood, is een ding van alle dagen zoals zingen, dromen, lasten dragen (om 't heil dat vanhier naar 't Lege wenkt worde op aard geen rozeblad gekrenkt...) Genoeg, mij niet te ontzeggen het geluk te zijn steeds dit ontwrichtend zelf, maar trouw toch aan de forse tred waar Tijd ons dwingt zijn wagen mee te volgen, die ons leidt (of die wij duwen) daarheen waar de dissel wijst een gehoopte haven - dag of nacht -, waar altijd, flarden van één enkel zeil altijd in holle ruimten opgehesen elk van ons aan zijn werk hangt als aan zijn haren, slingrend tussen kruipdiervrees en vogelvreugd. Vind uit, nieuw jaar van mij. O durf vóór brood! - ...(Charon, ik zal schandaal zijn in je boot). Vorige Volgende