[Voorwoord]
Bij het voltooien van dit proefschrift is het mij een behoefte, dank te brengen aan hen, die tot de totstandkoming ervan hebben bijgedragen.
Bovenal aan U, Hooggeleerde Guarnieri, mijn promotor. Meer dan een kwarteeuw geleden hebt gij Uw liefde tot l'Itala gente da le molte vite op mij overgedragen. Sindsdien hebt gij mij opgewekt tot de studie, die mij tot een levensvervulling werd en die heden haar academische afsluiting vindt. En reeds met het einde van Uw zegenrijke werkzaamheid in dit land in zicht, hebt gij met heel Uw bekende toewijding mij de richtlijnen aan de hand gedaan, waarlangs deze dissertatie, die Uw merkteken draagt, tot stand kwam. Gij weet, dat gij verzekerd kunt blijven van mijn diepe erkentelijkheid voor al hetgeen gij voor mij hebt gedaan.
Veel dank ben ik verschuldigd aan de Hooggeleerde Valkhoff, die ik op deze dag gaarne gedenk als degeen die mij inwijdde in het taalkundig gedeelte der Romanistiek en in het bijzonder in de taal- en de letterkunde van het Roemeens.
Ook U, Hooggeleerde Romein, breng ik oprechte dank voor de hulpvaardigheid waarmee gij mij gebracht hebt tot de bronnenstudie van de geschiedenis der Italiaanse Renaissance.
Met erkentelijkheid herinner ik mij, uit het stadium van voorbereiding mijner studie, ook de lessen die ik mocht ontvangen van dr E. Morpurgo, dr K. Sneyders de Vogel en dr G.F. Diercks.
Tenslotte dank ik ten zeerste de heer L. Laurent, mejuffrouw Ariette Schippers, litt. angl. dra, de directies en assistenten van de Bibliothèque Nationale te Parijs - met name madame S. Briet -, de Biblioteca Nazionale Centrale te Florence, de Biblioteca Nazionale te Rome, de Biblioteca Braidense te Milaan en de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam, zomede de kerkelijke autoriteiten te Acquapendente en Montefiascone en voorts allen, die elk op hun gebied hun welwillende medewerking aan deze arbeid hebben verleend.