De boog(1969)–Herman van den Bergh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Tragiek De maan, die toornig uwe flanken teistert, wier stralen geel striemtrekken langs uw dij, zij is smart zélf: bloedende en verbijsterd telt ze u toe harer eigen vloek waardij. - Kelk in de wind der felle hemelstreken, het heet lijf zwaaiende, - een devoot - gaf ze mee, waar lots stormtochten streken en lei haar ellende aan de wereld bloot. Hoor, de lucht galmde van de toets der blâren: ze kónden niet dragen dezer smarten dracht, doch deden ze op hun kroongewelf vergaren en wentelden ze af als dieren hun vracht. Seinen gaf de maan, snerpende signalen; wolken kwamen nader, waar nacht ze wrong, streefden te stijgen, rustten de dalen en likten verdoving met hun grijze tong; Likten verneedring aan 't licht dat zij haatten, likten - en troost, een ontzaglijke schand, werd nieuw gif op wonds rode gaten, die hun kraters keerden naar de aarde-kant. - De maan is wreed, want ze heeft geleden, de maan is wreed, en op een heelal wreekt ze het schrikbeeld van een verleden en, in 't oog der vijanden, hare val. Zij viert ze op de mensen, hun wangen en dijen, op de drift der mastschepen, trots en hard, [pagina 9] [p. 9] op gekorven kloosters, op kartelige abdijen die de eeuwen voedden aan het zuiver hart; Op bergtoppen, die voor Gods deuren dralen, schoon hun scherpte er grote holen in snêe, op de huivrende daken der kathedralen en op 't in de velden verdronken vee; Zij viert ze op de zustersterren, die tanen, - zie, ginds houdt nacht de dag in beraad - op de hoge rasterperken der platanen en, machtloos, op de eerste dageraad; Want nóg zal zij martlen en de aarde teisteren, maar opgang, opgang is er van wit aan de lucht. Het daagt! - Tegen de hemel zit de lijster, en ziet de zon, en eet een vrucht. - Vorige Volgende