De witte sjamaan
(1973)–H.C. ten Berge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
Grijs licht, late zwanen in strakke vlucht
langs ijle belijning van wijkende bergen
op het hemelse paard uit fergana gekomen
en nu aan de rand van verstijfde moerassen
zuidelijk de weg die zich splitst op het herfstig plateau:
denkbeeld van damp om bereden nomaden,
flits van een trein roodbestoft uit de bergflanken brekend -
en laag, in het westelijke bekken, de gele dooier der zon.
door gidsen gebracht, slecht geoefend maar goed
uitgerust zit ik op mos tussen magere berken
ik por in de as van een stokoude stookplaats;
vochtige neusvleugels, wenkbrauwen borstelig van rijp
een vroege sneeuwhaas krijgt te laat lucht
van de azende vos
| |
[pagina 24]
| |
Hier tot de maffers gerekend,
daar als een grimbek geweerd
beweer ik niets meer te weten
dan wat door mijn hand is ontstaan of ontstaat;
door denken onwetend gebleven,
in alles beginneling die afleert
en dan weer probeert
hoe een vuur van nat hout aan te leggen.
krakend, klagend, niettemin
delvend in dromen naar vooroudervormen:
tenslotte de haas toch gebraden! maar toen met spit
door nieuwsgierige jagers (die hadden gehoord
dat de tsaar lang geleden zou zijn vermoord)
als winkelhaak tentwaarts gedragen
| |
[pagina 25]
| |
Dat wordt nog wat als straks de revolutie
der vervreemden uitbreekt in de stad!
hoewel hersteld hapert het lichaam
in immense leegte
en de geest wordt door obscene stilte
als een berk geveld;
o koele baarmoeder-
aarde, zelfs de buigzame speer van de trage en
verre zon schampt hier je huid als een kiezel
die scheert over water,
de kou van eeuwen houdt zomer
en winter de aardkorst verdoofd -
alleen het gestorvene dringt in haar door;
het ritselen van ratten neemt toe in de struiken
| |
[pagina 26]
| |
Geplaagd, in zijn tent op de terp
ligt de koppige kneus uit het westen
die slaapt om de slaap
ooit te vatten,
die denkend aan verzonken levens
langzaam verzinkt in het donkere vloedbos beneden.
de soppende vlakten verstarren,
de groeiende vorst ontsluit het moeras;
pelsjagers schieten hem wakker: naar welk heden
meegesleept? trof men oerbuit in het veen?
(dode mammoeten dragen nog levende
kiemen van miltvuur onder hun huid;
vleermuisgrijs en muf als schaap slaat
het vlees de grage eters met eeuwige slaap)
| |
[pagina 27]
| |
Herinner je beelden van mensen,
taai en soepel als een ruggegraat:
het meisje van Windeby - zij met de blinddoek,
gewurgd in het veen en gelooid
als een runderhuid tussen eikeschors;
de rosse venus van Yde, vol lijkvet,
de man van Grauballe - in schrik
gevangen, met geschonden strot,
van leven ontdaan
als een tekst van betekenis,
maar toch nog door gevorkte stokken neergepend
tot op de bodem van het veen
en toen bedekt met wilgetakken,
taai en soepel als een ruggegraat
| |
[pagina 28]
| |
‘in het bemoste bekken aan de boomgrens’Een graf; het trage graven begint,
laag na laag wordt langzaam weggestoken:
een spekstenen kom en sporen van vuur,
wij stuiten op tekens -
gestokte taal
gekrast in een orakeltand.
dan, uit breuklijnen in de versteende modder
breekt het floersen dubbelbeeld van zwarte ogen door
- als van dode geliefden, tijdens de bijslaap
verrast en door vrienden niet meer gevonden;
aan tijd en toeval te gronde
maar nu ten prooi aan gestolde verrukking -
de geboorte nog verwachtend
en al bezig met de dood
| |
[pagina 29]
| |
Is de raaf al op komst?
is de beer nog niet los?
hier, onder de breedgerande hoed
van veedrijvers en dominees,
goed in het zadel - de paardevlieg
dood op het voorhoofd gedrukt,
langs de weg die zich splitst,
tussen wijkend pijnwoud en naderend plateau -
waar het bos uitdunt als dichtershaar,
op de grens van hoefslag en hemelvuur
nemen wij afscheid
en doven de vonken
en wordt de sluimer gewekt om bewust
zijn met tekens van leegte en leven te voeden
|
|