Een geval van verbeelding
(1970)–H.C. ten Berge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[pagina 131]
| |
vuurland voorbijzuidwaarts, en nogmaals zijn
kritiese fasen binnen bereik.
wij keren terug zwaar
van dauw; ik ben mijzelf ontgaan.
met elke mijl gezouten wonden dieper
doorsneden, zeevegetaties van ijswoeker,
visachtig slijm om de schroef
naarmate koude mij keelt
brandt kervel de pik-
broek, de kuchende kok
krabt een voor achter zijn vet
fornuis waarop zwarte troep borrelt, bruist
en roert door geen remming geplaagd
zijn tanige grijpstuivers om in de soep
tot ankermaat marston roept
schip in zicht!
maar zeehonden
zeehonden? ook op die hoogte?
we zijn midscheeps te hoop
gedreven zingend op de lege zee.
ik zeg, we gaan lunchen,
deel gebonden soep uit die vandaag bizonder goed is
want mosselen koksbroek en kelp
| |
[pagina 132]
| |
hutkaapWitgebekt ligt de baai
vorstrook en helder water (is fiber
op sleden geklaard?)
kruipnevel traag als een tang
drijft stuurhuis en radar ineen;
de kok verliest zijn zekerheden met zijn voeten
uit het oog / slaat beneveld een hand-
spaak naar rondhout en struikelt in walm op de sjorrings.
hij wekt elke morgen weer
zin in kooien, snerpt - laat de benen zien
heren! ay ay laat de beenderen zien! zeewier, ont
bijt heren, sop scheepsbesluiten
verorber dit lood
zwaar karwei van een zwangere kok
zijn oor treft het
niet, rood hangijzer sinds de ekwator waar eigen oer
bouillon heet in zijn luisterkanaal werd gegoten
in halfslaap verdoofd mikt men koevoet en koud
roestig wildbraad, hard als ei
:lazer op meester
geef eerst een kopstoot
of klare en was je
navel beter in de brandy
| |
[pagina 133]
| |
dan wordt de windjammer krakend aan grondijs
gezet.
sleden; en snel is het ijszeil gehesen,
roekeloos schreeuwend vliegen wij
over de sound maar worden bij hutkaap
de zee uitgesmeten
ik rol ver vooruit
beeft de grond
ik zak tot mijn middel in sneeuw,
gekreukeld nog klauw ik de kust op en huil
naar de meester, nu keizer in
rafels en rok - die achter mij kokhalst en bovendeks buikdanst;
ijskoek
en land als zwart fruit braakt
schud mij droog als een vogel
en zit op de kaap, kop uit raam
en zie doodszweet op marstons gezicht
in de glazen
snel drijft het land af terwijl de gondwana
in blauwgroene nevels kontakten verbreekt
ruggelings tegen het tuig aangesmakt
hangt gekruisigd en zichtbaar
bij vlagen het levensgroot koksmasker k
dat nog god zij geloofd! roept,
ik heb ze in koude
die kool toch gestoofd
| |
[pagina 134]
| |
eiZo wordt het nooit wat
het is
ongeneeslijk, een spijker van liefde of
is het
al tijd voor de vleesworm die knabbelt en slurpt, en
aan verlichte weefsels vreet
ik taal
naar de engte, zin op het nauw
dat een ingesnoerd landschap
met wespen, klaproos en peilloze meren ontsluit
ketens zwijgen, staan in hun bevroren
hinderlaag als een gesloten woordhorde opeen
ik hoor daar gegrinnik
om mijn halsstarrig gescharrel naar wat ik verloor
maar beste marston, zie hoe ik zwaai
met mijn bijl, sneeuwblind en snel
deze bijt in de lucht hak
denkbeeldige kraters met smeltwater volstort
zo valt dooi in, ik tuimel
bergafwaarts, een rode lawine
temidden van brekend gesteente
- die in het zacht verend bed van een vormloze sneeuwhoop
ontwaakt en denkt: ik ben
hard als een spijker
| |
[pagina 135]
| |
maar net iets minder: men maakt een pop
naar zijn beeld en mikt er met ijskogels op
als een ei breekt de zee voor mij
open (:daarachter een wasachtig lichaam, diepdruk
in gras); ik zie langs de berijpte trossen
het zonlicht in tranen verspringen
| |
[pagina 136]
| |
Op een keer liep hij voorbij een grote boom en zag bovenin iets zitten dat cAxdA'q werd genoemd. Hij riep luid: cAxdA'q! en het schreeuwde terug: hé raaf!
Zij riepen enige tijd, over en weer, naar elkaar. | |
[pagina 137]
| |
het werk hervat, de dubbele schipbreukHet valt niet mee om de tijd te doden. Zo nu en dan waag ik eens een gooi. Ik tracht dan wat te schrijven. Het heeft iets van een verwarde strategie. Bijvoorbeeld, je begint zo: 1. Zet de strikken uit (naar 5). 2. Pak de kisten. 2a. eerst kijken of er iets te pakken valt. 3. Tel de overlevenden. 4. Bereken het aantal (woorden? kadavers? ontslapenen?). 5. Stel een plan op (naar 1). 6. Open uw logboek. 6a. eerst eten, 6b. en drinken. 6c .(niet vergeten). 7. Bestek schieten (tevens zoeken). 8. Werp een fles in zee. 8a. Marston moet fles versieren. 9. Anders hij in zee. 10. Hout hakken. 11. Het sledewrak plunderen. 12. (10) Waarmee? 13. De plundering voortzetten. 14. Is er wel hout? 14a. broeken op knaapjes hangen. 14b. knaapjes? 14c. vooral die welke voorzien zijn van brede pijpen met omgeslagen randen, i4d. en een ouderwetse voorsluiting. 14e. knoop dit in uw oren. 15. Opmetingen verrichten. 15a. waarvoor? 15b. voor wie? 16. Het papierbestand kontroleren. 16a. zie 6, na aan 6c te hebben voldaan. 17. Het zoeken naar de sneeuwkoningin wordt voortgezet. 17a. in welke richting? 17b. is zij op de hoogte (gesteld?)? 17c. een onbeantwoorde vraag (geschrapt). 18. De vraag beantwoord, zie 15a. 19. (10) met je blote handen (12). 20. Maar dat is (toch geen) poëzie meneer! 20a. zie 18. | |
[pagina 138]
| |
katabatic windsGegeven de snelheid = 20
knopen; dus ronduit romanties
(trailer: een theeclipper gaat door de wind, het dek voor de mast wordt gebreeuwd en een hongerig matroos groet de neuriënde schipper. Geen aardrook of steenbreek, laat staan ogentroost. In de kajuit de gekaapte prinses die haar zinnen slechts langzaam verzet, de wind in het bramzeil hoort zwellen. Het fluiten vangt aan, en gemor in de bak: men zit om de kuisboom met abrahams balsem, de schipper mag onder de gage en slaapt als een god.) dus ronduit romanties; een gruwel
van grimm die zachtmoedigen streelt
langs het smal strand kraakt
de stilstaande branding. ik loop
tussen keurige keizers en slapende honden,
het tij is tot zwijgen gebracht
het zilvert niet meer om de kaap.
de wind draait bij langszij
de bergen waar een bries ontaart in koude
schijnpassaat. vergeefse vlucht vanuit de baai
(: de schipper mag onder de gage maar heel het schip kreunt met hem mee; die wind maakt ze gek. In de kombuis tuigt de kok de scheepsjongen op, | |
[pagina 139]
| |
de roerganger gaat overstag met de wacht, de uitkijk zwiept zijn broek buiten het kraaienest [het wordt immers toch nacht; er is vooreerst geen land in zicht]. De boots valt in zijn monsterrol en overmant een eenzelvige zatlap: de bantamgewichtbottelier die om een kaapstander ligt en een stoffige buikfles omarmt; zijn bevende tronie met messen bewerkt en gekerfd. Couples for fun & games! Groot muiten breekt uit in de kooien, in het want wordt de pop van de reder ontwricht. Ayesha, she! kartetsen op borsthoogte vurend, staat onverhoeds op de brug. Koel, met verblindend gezicht. Een vogel zit op haar schouder, zwart lint om het haar. De schipper is tussen haar benen gesmoord. Stilte grijpt overal in; men kruipt om de mast. Een tiental matrozen rolt sprakeloos tegen het boord. De schuit loopt op de riffen vast. &c.) een blindelings klimmen tot aan het plateau -
steilte rondom; witte val
waar de blizzard zich indraait
en voortwoedt als mikrocykloon
vogels staan goedgekleed aan de rand
hun blik is naar binnen gekeerd.
ik kruip naar de kern, licht wordt gesluierd
en wind vreet zich in, snijdt een cirkel-
patroon uit de sneeuw / om mij heen groeit de pop,
een vrouw met uiteengejaagd haar en afwezig
gezicht. nochtans gebeiteld en binnen de ring
van suizende rust liggen wij in reliëf aan elkaar
fremdkörper, samengewaaid op de kust
| |
[pagina 140]
| |
een man van Sitka‘...later trok de man die tot het Grasvolk behoord opnieuw erop uit. Hij zei bij zichzelf - ik wil buiten op zee iedereen uitnodigen die mij hoort. Nadat hij goed en wel in zijn kano buitengaats was gekomen schreeuwde hij: iedereen deze kant op! Allemaal hierheen! - net alsof hij gasten bijeenriep. Want de man wilde een feest geven voor zijn dode vrienden. En onmiddellijk begonnen leden van de stam der beren, die dachten dat zij degenen waren die werden geïnviteerd, de bergen af te dalen. Toen hij deze dieren zag komen zei de man die tot het Grasvolk behoorde tegen zijn vrouw, dat zij dapper moest zijn. Maar tegen zichzelf zei hij dat het er niet toe deed of hij leefde dan wel sterven zou, omdat al zijn vrienden dood waren. Tegen het binnenkomend herenvolk vertelde hij, dat het naar het achterhuis moest gaan, en hij zei: je gaat maar in de stoel van je zwager zitten. (Dat was de plaats waar deze vroeger zat.) Zijn vrouw was een beetje bang, maar hij praatte met hen alsof ze tot zijn familie behoorden. Als hij de namen riep van de dode mannen die op deze plaatsen plachten te zitten, antwoordden zij op hun beurt met Hadé! - wat betekent: Present! - en hij gaf een bord door naar degene die zoeven had gesproken. Nadat ze met eten klaar waren zei de leider van de beren tot zijn makkers: laat deze man niet zonder vrienden achter, maar ga allen naar hem toe en toon je achting voor hem. Dus zeiden ze tegen de man dat hij op de grond moest gaan liggen, en alvorens het huis te verlaten likten ze hem, wat betekende dat zij daarmee zijn verdriet wilden | |
[pagina 141]
| |
weglikken. Ze zeiden: dit is omdat je je eenzaam voelt. Toen gingen de beren weg.’ | |
[pagina 142]
| |
(voor lizzy)We lagen in bed en we giechelden wat
- que de chemins et de passages
maar altijd terug naar lübeck czorsztyn
of hutkaap, of laten we zeggen op doorreis naar 1147
toen jauffre rudel aan het kruis werd gepend
en terecht zijn verre liefde wat in twijfel trok
als 1 van tsague'dî's dochters
die iiti't xodzîga'x riep,
want haar lief was naar een andere kreek vertrokken
(echter niet zonder dat hij haar spartelende vis
rauw in zijn bek had gepropt)
toch werpt een blinde raaf zich voor mijn woorden
nu sneeuw in dichte ligging op stadsmos vergrauwt
| |
[pagina 143]
| |
beschadigd uitzichtMijn liefje is kaal als rodtchenko
haar hoofdje weerspiegelt, is net
ivoor of eendeëi dat warm en wasbleek
de kooiker ontroofd werd. haar nagel
vijl tikt tegen hout, haar teen
beschrijft een cirkel / vanuit m
word ik de kringloop traag en on
ontkoombaar uitgedreven
met vergeefse lachjes en gezwollen
krop keert zij haar mooie kop tot mij;
ik vrees gewezen ontroering die af en toe
neemt, hand over hand wegrot
ijzel slaat tegen de ruit; het zicht opnieuw verminkt,
geperforeerd als het vergaan bericht
dat zij ‘uit wrakstukken (was) weggegrist
als had ze nooit bestaan’
in wittere koude ontkomen ben ik
naar andere bases vertrokken waar
vorst verzweringen intoomt;
dan met gekist krachtvoer (spinazie of
splijtbaar) (koffer en kaart) in
| |
[pagina 144]
| |
opdracht naar hutpoint gevlogen.
word met haar voortijdig aangetast
beeld tussen tijdperkloos poederkristal bijgezet.
zij ligt in zichzelf - doods plateau, glaciaal
zonder hartslag. het waaiergewelf hangt in pakking opeen
het snuitje is gaaf en van god
vergemese bleekheid tuit ze haar mond: tot o
vidius (zegt ze) (gezegd als) mijn liefste
vliegt daar in verdane zee
geen wilde eend voorbij de worde -
|
|