Het woord aan de lezer
(1987)–Willem van den Berg, Hanna Stouten– Auteursrechtelijk beschermdZeven literatuurhistorische verkenningen
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij Van Benthem geboekt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingOm te beginnen enkele cijfers aangaande de lezer van nu. Hoeveel boeken gaan er in Nederland jaarlijks over de toonbank? Volgens de SSB, de Stichting Speurwerk betreffende het Boek, waren dat er in 1983 bijna 32 miljoen, met een gezamenlijke waarde van een kleine 600 miljoen gulden. Dit betreft uitsluitend de zogenaamde ‘algemene boeken’; naslagwerken, schoolboeken, wetenschappelijke werken en andere slechts voor een gespecialiseerd publiek bestemde lectuur is niet meegeteld. Tijdschriften en tijdschriftromans evenmin, ‘slappekaftromans’ wel. Deze laatste soort werkjes wordt overigens niet of nauwelijks in de boekwinkel verkocht. Kenmerkend voor de huidige proliferatie van de leescultuur is dat maar iets meer dan de helft (55%) van de lectuuraankopen plaatsvindt in de boekhandel (waarbij inbegrepen kantoorboekwinkels en de boekenafdelingen van ‘erkende’ warenhuizen); de rest wordt aangeschaft bij boekenclubs (21%), postorderbedrijven (7%) en een verscheidenheid aan andersoortige verkoopplaatsen, zoals supermarkten, sigarenwinkels, kiosken etc. (tezamen 17%). Er zijn dus vele mogelijkheden voor een zeer gevarieerd publiek. Maar wie een boek wil lezen hoeft het niet te kopen: onze leescultuur is in overweldigende mate een leencultuur. In de openbare bibliotheken werden in 1983 maar liefst 400 miljoen exemplaren geleend. Wanneer we nu gemakshalve aannemen dat iedere aankoop en iedere lening van een boek tot gevolg had dat gemiddeld tenminste één persoon het las, dan kan de consumptie van algemene boeken in Nederland becijferd worden op 30 titels per hoofd van de bevolking, ofwel 2 ½ boek per maand. Zo'n statistisch gemiddelde geeft natuurlijk niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een beeld van de realiteit. Sommige hoofden van de bevolking zijn onverzadigbaar in hun leeshonger, andere blijken zelden trek te hebben. Niet minder dan bijna 40% van de huishoudens kocht in 1983 geen enkel boek en dit cijfer krijgt nog aanzienlijk meer gewicht door het gegeven dat door deze groep ook ternauwernood werd geleend (met andere woorden: leners zijn bijna altijd tevens kopers). Daar staat tegenover dat bijna 30% frequent kocht, dat wil zeggen tenminste één boek per maand. Het ligt voor de hand dat het koopgedrag te relateren is aan opleidingsniveau en welstand, maar recht evenredig is de verhouding niet: van de 15% Nederlanders met een vwo-opleiding of hoger kocht 65% frequent, 25% incidenteel en 10% nooit - althans geen algemene boeken.
De huidige lectuurconsumptie is gedetailleerd te becijferen, die van vroegere periodes uiteraard niet. Reconstructies daarvan kunnen niet anders dan empirisch zwak gefundeerd zijn: de onderzoeker moet woekeren met een beperkt aantal zeer heterogene en lang niet altijd betrouwbare gegevens. Een interessant voorbeeld is de bekende voorstelling van zaken dat in de loop van de achttiende eeuw lezen voor het eerst een massaverschijnsel zou zijn geworden. Ten tijde van de Verlichting, zo neemt men aan, zijn brede lagen van de bevolking die voordien niet of nauwelijks met lectuur in aanraking kwamen, op grote schaal gaan lezen, waardoor zij deel kregen aan de nieuwe ideeën. Met meer of minder nuances (en al te vaak ook zonder nuances) komt men deze stelling tegen in vele studies, vaak in combinatie met complementaire hypotheses aangaande een gelijktijdige ontwikkeling van intensief naar extensief lezen en een verdringing van de religieuze lectuur door seculiere genres, in het bijzonder de roman. Dit beeld is natuurlijk niet op niets gebaseerd. Het staat wel vast dat het jaarlijkse aantal uitgegeven titels in de loop van de achttiende eeuw sterk gestegen is en ook dat het religieuze aandeel erin relatief is gedaald. Ook is zeker dat in de tweede eeuwhelft de winkelbibliotheek en het leesgezelschap een rol van betekenis zijn gaan spelen in de leescultuur. Deze beide ontwikkelingen lijken geheel in overeenstemming te zijn met talloze getuigenissen uit de tijd zelf dat de lectuurconsumptie epidemische vormen begon aan te nemen, met name ook onder de middenklasse en zelfs de lagere standen. Maar ook schijnbaar convergente gegevens moeten kritisch worden getoetst. De groei van het titelaanbod mag als vaststaand feit worden aangenomen, elke nadere bepaling ervan is, bij gebrek aan ook maar enigszins betrouwbare cijfers, een slag in de lucht. In feite is het nog niet eens zo zeker of een curve van die groei over de vijftiende tot en met de twintigste eeuw wel een significante knik te zien zou geven tussen 1700 en 1800. En zelfs al zou dat het geval zijn: mogen we daaruit dan besluiten tot een evenredige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groei van het leespubliek? In ieder geval moet niet bij voorbaat de mogelijkheid worden uitgesloten dat het in de eerste plaats de traditionele lezers waren die méér gingen lezen. De relatieve terugloop van het aantal religieuze titels zegt eveneens niet zo veel zolang nauwelijks iets bekend is over de oplagen (liefst in relatie met de prijzen) van de verschillende soorten lectuur. Ook de opkomst van de winkelbliotheek en het leesgezelschap vormt niet een ondubbelzinnig bewijs van de groei van het publiek: het is zeker niet uitgesloten dat beide relatief dure instellingen in de eerste plaats die lezers dienden die reeds de weg naar de boekhandel hadden gevonden. Voor Nederland komt daar nog bij dat het aantal overgeleverde gegevens aangaande winkelbibliotheken verhoudingsgewijs zo schaars is, dat zich de vraag opdringt of het lenen niet pas later, in de loop van de negentiende eeuw, een factor van betekenis is geworden in de lectuurverwerving. En wat tenslotte de getuigenissen van de tijdgenoten betreft: niet alleen zijn deze aanzienlijk minder eenstemmig dan soms wordt voorgesteld maar bovendien vormen dergelijke anekdotische gegevens notoir hachelijk bronnenmateriaal. Wie zich uit angst voor cultuurvervlakking of voor de verbreiding van gevaarlijke ideeën zorgen maakte over de gevolgen van lectuurconsumptie door een breder publiek, zal maar al te vaak gemeend hebben te kunnen waarnemen dat ‘tegenwoordig’ ook maar ‘iedereen’ las. Maar wat zegt dat over de realiteit? De herhaaldelijk geuite klacht (het is, symptomatisch genoeg, inderdaad meestal een klacht) dat zelfs koetsiers en bedienden romans verslonden, zullen we toch niet mogen houden voor een bewijs dat de kleine zelfstandigen en het dienstpersoneel en bloc tot de gelederen van de frequente lezers waren toegetreden. Alleen al de huidige cijfers manen wat dat betreft tot grote voorzichtigheid. Al met al is de these van de groei van het leespubliek in de achttiende eeuw problematischer dan zij veelal wordt voorgesteld. Bovendien moeten de verdedigers ervan bij gebrek aan gegevens in het midden laten in welke orde van grootte zij zich de toename voorstellen. Is het een uitbreiding met 50% geweest, een verdubbeling of zelfs een verdriedubbeling? Op zichzelf zouden deze percentages trouwens nog niet eens zo veel zeggen zolang niet de absolute omvang van het lezende publiek is vastgesteld. Een verdubbeling van 1% tot 2% van de totale bevolking is immers aanzienlijk minder ingrijpend dan een van 30% tot 60%. De enige specificatie die dikwijls wordt gegeven, is dat de groei zich voltrok in de ‘middenstand’ of de ‘burgerij’ - vage categorieën waaraan áls men ze al omschrijft uiteenlopende inhouden worden gegeven. Deze situering van de toename juist in de middenklasse zal vooral verband houden met het feit dat ook meer in het algemeen de achttiende eeuw gezien wordt als een periode van burgerlijke emancipatieprocessen. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met name ligt het zeer voor de hand om de opkomst van een ‘burgerlijk’ leespubliek te relateren aan het verschijnen van ‘burgerlijke’ genres als de spectator, het populariserend wetenschappelijke werk, de roman en het algemene tijdschrift. Maar in wezen is deze veronderstelde convergentie meer gebaseerd op woordkeus dan op feiten.
De hier gegeven kritische beschouwing van een vrij algemeen aanvaarde stelling is niet bedoeld als polemiek met de betreffende onderzoekers maar wil laten zien met welke interpretatiemoeilijkheden men wordt geconfronteerd als men poogt de leescultuur van een vroegere periode in het vizier te krijgen. Het bronnenmateriaal is te fragmentarisch en disparaat om er zelfs maar elementaire zekerheden uit te destilleren. Een enkele keer evenwel heeft men het geluk op een bron te stuiten die althans een partieel empirisch onderzoek mogelijk maakt. Zo'n Fundgrube is de complete reeks van de klantenboeken van de Middelburgse boekhandel Van Benthem, overgeleverd vanaf de dag dat de zaak werd geopend: 1 mei 1801. Het is uiteraard niet zo dat dit materiaal een definitieve analyse van de Nederlandse leescultuur sindsdien mogelijk maakt; in zekere zin roept het zelfs meer vragen op dan het beantwoordt. Toch zijn we nu in staat ons beeld van de lezer aanmerkelijk te verscherpen. De mogelijkheden en beperkingen van dit empirische lezersonderzoek willen we hier exemplarisch demonstreren, en wel aan de hand van het deel over 1808. De beschikbaarheid van zeldzaam bronnenmateriaal als de Middelburgse klantenboeken is op zichzelf niet voldoende voor succesvol onderzoek naar het gedrag van het boekenkopend publiek. Voor een antwoord op vragen naar omvang en sociale samenstelling van het koperspubliek is tevens inzicht vereist in de beroepenstratificatie, vermogensstructuur en omvang van de huishouding. Studies over dergelijke thema's zijn echter voor Walcheren en Middelburg niet voorhanden. Het voor dit type onderzoek noodzakelijke archiefmateriaal is wel aanwezig, maar dit dient met behulp van analoge bronnen eerst op zijn betrouwbaarheid te worden getoetst. Pas daarna kan verwerking met modern rekenmateriaal volgen. Het is uiteraard onmogelijk een dergelijke arbeidsintensieve reconstructie van de sociale structuren aan het onderzoek naar het koperspubliek vooraf te laten gaan. Een analyse van dat koperspubliek moet daarom steunen op extrapolatie van het voor andere regio's verrichte onderzoek, gecombineerd met een kritisch gebruik van het beschikbare bronnenmateriaal. De aldus verkregen cijfers moeten dientengevolge als indicaties en niet als onwrikbare getallen worden beschouwd. Omdat gezien de net geschetste onderzoeksproblemen een leng- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tedoorsnede van het koperspubliek in de periode 1801-1818 eerst op langere termijn uitvoerbaar is, hebben we gekozen voor een momentopname. Het jaar 1808 is hiervoor bijzonder geschikt. In dat jaar had Van Benthems zaak 526 klanten (dat wil zeggen particulieren, dus exclusief institutionele kopers als leesgenootschappen, overheden en kerkgenootschappen). Dit was ongeveer het gemiddelde. Na een begin in 1801 met meer dan 300 kopers, was het aantal omstreeks 1805 op ruim 500 gestabiliseerd. De conjunctuur was bovendien in 1808 nog relatief gunstig. Na 1809 kwam de boekhandel - en zeker die op Walcheren - in een zware crisis terecht als gevolg van de economische malaise, de inlijving bij Frankrijk en het steeds repressiever wordende staatstoezicht op het boek- en uitgeversbedrijf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omvang van Van Benthems clientèleVan Benthems boekhandel had behalve een locale ook nog een gewestelijke functie. Van de 526 particuliere klanten woonden er 425 (81%) in Middelburg, 37 op het eiland Walcheren (7%), waren er 58 gevestigd elders in wat nu als de provincie Zeeland geldt (11%) en hadden er tenslotte 4 (1%) een woonplaats buiten het gewest. Om praktische redenen beperken we ons tot het Middelburgse klantenbestand. Dit getal van 425 kopers heeft alleen betrekking op degenen wier transacties in de klantenboeken terug te vinden zijn. Natuurlijk rijst de vraag of er daarnaast nog verkoop à contant plaatsvond. In een later stadium, wanneer een overzicht beschikbaar is van alle door Van Benthem bij de verschillende uitgevers ingekochte exemplaren en dit vergeleken kan worden met de verkochte aantallen, zullen hieromtrent definitieve uitspraken mogelijk zijn. Het is echter niet waarschijnlijk dat het percentage contante transacties groot geweest is. Leveranties op rekening waren in deze periode in alle branches de regel. In de klantenboeken zijn bijvoorbeeld jaarrekeningen van enkele stuivers geen uitzondering en onderzoek van boedelinventarissen levert hetzelfde beeld op: bij praktisch elke leverancier werd op rekening gekocht, ook wanneer het maar om luttele bedragen ging. Wanneer we willen vaststellen welk gedeelte van de Middelburgse bevolking bij Van Benthem kocht, is het aannemelijk er van uit te gaan dat het bij de klanten om hoofden van huishoudingen ging. Men hield een rekening aan op naam van het gezinshoofd, doorgaans de man, bij diens overlijden de weduwe. Alle aankopen, ook die door andere leden van de huishouding, kwamen op deze rekening terecht die eens per jaar werd voldaan. Gezinsreconstructie is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Middelburg in het begin van de negentiende eeuw niet verricht. We moeten dus elders te rade gaan. Voor het Noorderkwartier bedroeg de gemiddelde gezinsgrootte in de periode 1622-1795 zonder personeel maar inclusief inwonende verwanten 3,36 personen. Het betrof hier gemiddelden voor stad en platteland tezamen. Op het platteland was de omvang van de huishouding over het algemeen groter dan in de steden. In steden als Delft en Leiden telde het gemiddelde gezin inclusief inwonende verwanten in 1749 respectievelijk 2,96 en 3,11 personen (Van der Woude 1980, m.n. p. 156-168). Tevens is er een berekening beschikbaar van de omvang
Een bladzijde uit het klantenboek van Van Benthem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de belastbare, dus niet bedeelde huishoudens in Alkmaar in 1680. Zonder personeel maar met inwonende verwanten telden deze gemiddeld 2,8 personen (Van der Woude 1970, m.n. p. 220). Omdat in de loop van de achttiende eeuw de gemiddelde stedelijke gezinsomvang een dalende tendens vertoonde en de sociaal hoger gesitueerde huishoudens over het algemeen kleiner waren dan de lagere, is het niet ongegrond aan te nemen dat de gemiddelde boekenkopende huishoudens in Middelburg een omvang hadden van 3 personen. Mogelijk is dit getal nog iets te hoog omdat met name in de steden enkelvoudige huishoudens zonder kinderen naarmate de achttiende eeuw voortschreed een steeds gebruikelijker verschijnsel werden (Haks, 1982, p. 144-147). Een nauwkeurige vergelijking van deze hypothese met het Tableau van den Staat en Betrekkingen der In- en Opgezetenen in de onderscheiden districten van het Departement Zeeland van 22 mei 1807 geeft geen aanleiding deze te herzien. Bij de schatting van de gemiddelde gezinsomvang van 3 personen is het personeel buiten beschouwing gelaten. Weliswaar was dit veelal inwonend, maar men kan er niet zonder meer van uitgaan dat deze groep op dezelfde wijze toegang had tot de aangeschafte boeken als de reguliere leden van de huishouding. Maar laten we de consequenties berekenen van een gemiddelde gezinsgrootte van 2,8 als ondergrens en een van 3,2 als bovengrens. Omstreeks 1808 had Middelburg ongeveer 15 000 inwoners. In het eerste geval zou de stad 15 000: 2,8 = 5357 huishoudens geteld hebben. De 425 huishoudens die bij Van Benthem kochten maakten hiervan dan 7,9% uit. In het tweede geval komt men respectievelijk uit op 4688 huishoudens en 9,1%. Met andere woorden: in 1808 had 8 à 9% van de Middelburgse huishoudens een rekening bij Van Benthem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Benthems aandeel in de totale Middelburgse boekverkoopIn hoeverre vertegenwoordigt dit cijfer nu het gehele Middelburgse koperspubliek? Of anders geformuleerd: welke positie nam Van Benthem in temidden van de Middelburgse boekverkopers. Ook al omdat het onderzoek hiernaar nog niet afgerond is, kan het probleem van Van Benthems representativiteit nu niet in detail worden uitgewerkt. De voornaamste indicatoren zullen echter in het voorbijgaan worden aangestipt. Volgens de Etat des Libraires van het departement Monden van de Schelde telde Middelburg in 1810 tien boekhandels. Naast Van Benthem was J.J. van de Sande de enige die over een winkelbibliotheek beschikte. Het overgrote deel van de overige bedrijven hield zich voornamelijk bezig met drukken, uitgeven en de verkoop van pa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pier. Een en ander wordt bevestigd door de secrete notulen van het Middelburgse boekverkopersgilde die tot 1801 bewaard zijn gebleven. Dit college hield zich vooral bezig met de bewaking van de onderlinge concurrentieverhoudingen. De notulen getuigen van eindeloze reeksen conflicten over het ontduiken van prijsafspraken, maar deze hadden slechts uiterst zelden betrekking op boeken en betroffen vooral papier, druk- en bindwerk of hoogstens de leveranties van grote aantallen kleine uitgaafjes als catechismussen en ABC-boekjes. Toen Van Benthem in 1801 zijn intrede in het gilde deed was hij wellicht de eerste boekhandelaar wiens omzet vooral op de verkoop van boeken steunde. Het ziet er naar uit dat dankzij Van Benthem, Middelburg verrijkt werd met een nieuw fenomeen, nl. dat van de assortimentsboekhandel. Elders in Nederland was deze overigens al eerder tot ontwikkeling gekomen. Typerend is in dit verband dat uit de overgeleverde administratie van enkele vóór 1801 opgerichte leesgezelschappen in Zeeuws-Vlaanderen blijkt, dat zij hun boeken niet in Middelburg bestelden, maar bij de Dordrechtse representant van het nieuwe type boekhandel, Blussé. Na 1801 nam Van Benthem deze functie over. We komen hier nog op terug. Cursorisch onderzoek van Van Benthems zakelijke relaties met zijn Middelburgse confraters wijst uit dat hij vaak bij hen in het krijt stond. Het ging hierbij vooral om grote aantallen van één en hetzelfde werk als bijvoorbeeld afleveringen van de Middelburgsche Courant of exemplaren van de Middelburgsche Naamwijzer en de Naamlyst van Overledenen, allemaal geschriften die door zijn collega's werden uitgegeven en die Van Benthem wel bij hen moést bestellen. Boeken leverden ze hem echter maar zelden, terwijl Van Benthem zijn rekeningen vereffende met de leverantie van vele titels in steeds een beperkt aantal exemplaren. Langzamerhand lijkt Van Benthem dus een depotfunctie ten behoeve van zijn collega's te zijn gaan vervullen. Er zijn echter nog meer indicaties voor Van Benthems bijzondere positie. Van de 37 leesgezelschappen die in de periode 1801-1812 zijn getraceerd, werd 85% door Van Benthem bediend. Ook was Van Benthems klantenbestand verhoudingsgewijs enorm groot. Boekhandels met een clientèle van ruim 200 kopers werden tot ver in de negentiende eeuw als goed florerende ondernemingen beschouwd en niet zelden was het klantenbestand van een gerenommeerde boekhandel aanzienlijk kleiner. De zaak van Ten Brink & De Vries in Amsterdam, die een goede naam had, telde in 1808 niet meer dan 130 particuliere klanten. Ook het kopersbestand van Luchtmans te Leiden reikte nog niet tot de 200. Van Benthem stak hier met zijn 526 particuliere kopers met kop en schouders bovenuit. In 1808 voorzag hij maar liefst 68% van de in Middelburg wonende leden van de locale en departementale besturen en rechtbanken van boe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Nu zou dit uiteraard kunnen betekenen dat de overige leden van deze colleges hun boeken elders betrokken. Dit is echter niet zo waarschijnlijk. Systematisch onderzoek van boedelinventarissen elders heeft uitgewezen dat doorgaans slechts de helft van de bestuurlijke elites dusdanig regelmatig kocht dat hun nalatenschappen voor meer dan ƒ100,- aan boeken bevatten (Van Koolbergen 1983, Van Dijk 1983). Ook bij andere vooraanstaande Middelburgse beroepsgroepen bekleedde Van Benthem naar het zich laat aanzien een monopoliepositie. Van de in 1808 in Middelburg gevestigde advocaten, artsen en predikanten behoorde ruim 70% tot zijn clientèle en van de resterende 30% mag ook al weer niet op voorhand worden aangenomen dat ze regelmatig boeken aanschaften. Overigens is het uiteraard mogelijk dat sommige klanten hun gunsten verdeelden en bij verscheidene boekhandels rekeningen hadden lopen. Een verkennend onderzoek van een aantal boedelinventarissen leidt evenwel tot de voorlopige conclusie dat dit zeker geen regel was. Al deze indicaties rechtvaardigen op zijn minst de hypothese dat rond 1808 Van Benthem veruit de belangrijkste boekhandelaar van Middelburg was. Het is niet aannemelijk dat de overige winkels, die immers het accent op andere activiteiten legden en beter als kantoorboekhandels gekwalificeerd kunnen worden, samen meer boeken hebben verkocht dan Van Benthem. Hoogstwaarschijnlijk was dit zelfs minder en zal hun aanbod een ander karakter gehad hebben. Waar Van Benthem de nadruk legde op een breed assortiment van hoogwaardige lectuur en praktisch nooit artikelen als centsprenten verkocht, zullen zijn confraters zich veel sterker op dit marktsegment hebben geconcentreerd, aangevuld met schoolboeken, stichtelijke werkjes en incidenteel ook lectuur van het niveau dat bij Van Benthem te koop was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Differentiaties in het klantenbestandTot nu toe zijn alle kopers over één kam geschoren. We kunnen bijvoorbeeld vaststellen dat de gemiddelde klant in 1808 voor ƒ15,23 besteedde. Maar naast kopers die jaarlijks voor niet meer dan ƒ0,10 kochten, waren er ook wier jaarrekening ƒ100,- of meer beliep. Differentiatie is dus geboden en de resultaten zijn te vinden in tabel 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1
Deze tabel laat enkele duidelijke conclusies toe. 59% van zijn klantenbestand bezorgde Van Benthem wel veel werk, maar was nog niet eens verantwoordelijk voor 13% van de omzet. De 27 beste klanten, 6% van het totaal, droegen voor meer dan een derde hieraan bij. De ‘gemiddelde’ klanten, 35% van het totaal, namen 53% van de omzet voor hun rekening. Veel belangrijker dan dergelijke cijfers is het inzicht in het kopersgedrag dat deze tabel oplevert. Een groot gedeelte van het toch al kleine boekenkopende publiek besteedde nauwelijks voldoende om tot de geregelde boekenkopers gerekend te kunnen worden. Nu is het uiteraard enigszins arbitrair om hier een grens te stellen. Een beeld van de gemiddelde prijs van de door Van Benthem in deze periode verkochte boeken in de voornaamste sectoren kan daarom verhelderend zijn (zie tabel 2).
Tabel 2
In een vorig artikel (Kloek en Mijnhardt 1986) hebben we al vastgesteld dat in de particuliere sector de belangstelling vooral uitging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar theologie en stichtelijke lectuur (21%), schoolboeken (14,4%), rechtsgeleerdheid (11%), historische boeken (9,3%), romans en verhalen (5,8%) en reisbeschrijvingen (4,4%). De conclusie die men aan deze cijfers kan verbinden, is dat wanneer men jaarlijks naast wat schoolboeken en stichtelijke lectuur nog enige historische boeken en romans of een andersoortige combinatie wenste aan te schaffen, men hiervoor al gauw meer dan ƒ10,- kwijt was. Daarom kan eerst in de sectoren tussen de ƒ10,- en de ƒ50,- van geregelde boekenkopers gesproken worden. Deze groep omvatte 35% van het kopersbestand. Degenen die absoluut bij wilden blijven en diverse van de belangrijkste verschenen werken in hun eigen bibliotheek wilden zien prijken, moesten hiervoor meer dan ƒ50,- opzij leggen. Slechts 6% van het kopersbestand was hiertoe bereid of in staat. Wij duiden hen verder aan als de frequente kopers. Deze cijfers verschaffen echter nog een te rooskleurig beeld. De bestede bedragen zijn nog niet gesplitst in boekaankopen en uitgaven voor papier, druk- en bindwerk. In enkele gevallen waren met dit laatste forse sommen gemoeid. Dit betekent dat de boekaanschaf bij een gerenommeerde boekhandel als Van Benthem nog lager uitvalt dan de cijfers van nu al aangeven. Zojuist hebben we de hypothese geformuleerd dat de omvang van de boekverkoop bij de overige Middelburgse boekhandels bij elkaar zeker niet groter is geweest dan die bij Van Benthem. Bovendien had deze boekverkoop een ander karakter en concentreerde zich voornamelijk op goedkope werken. Hoogstwaarschijnlijk heeft zich bij deze boekhandels een soortgelijke verdeling in kopersfrequenties voorgedaan als bij Van Benthem, die trouwens weinig afwijkt van die bij de Amsterdamse boekhandel Ten Brink & De Vries. Het is overigens aannemelijk dat het koperspubliek van de overige Middelburgse boekhandels in relatief sterkere mate tot de lagere kopersfrequentiegroepen heeft behoord. Een combinatie van een globale verdubbeling van de omvang van de kopersfrequentiegroepen met het geschatte percentage huishoudens dat boeken aanschafte, levert het volgende beeld van het totale Middelburgse boekenkopersgedrag op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijke getalsmatige reconstructie van het Middelburgse koperspubliek heeft onmiskenbaar tentatieve trekken. Dit neemt echter niet weg dat het zeer onaannemelijk is dat de groep regelmatige en frequente kopers veel groter dan 5% van het totaal aantal huishoudens is geweest. Dit cijfer lijkt te correleren met de door Frijhoff (1983) berekende scholingsgraad in Nederland in 1811. Deze is gebaseerd op het onderwijsrapport van Cuvier en Noël van dat jaar. Zeeland valt hier helaas buiten omdat dit gewest al eerder bij Frankrijk was ingelijfd en daardoor een andere positie innam dan de later geïncorporeerde provincies. Voor een globale vergelijking kunnen cijfers echter wel dienst doen. Omstreeks 1811 bedroeg het percentage 12-17 jarige kinderen dat vervolgonderwijs op Latijnse of Franse scholen genoot, omstreeks 4 à 5 van de leeftijdsgroep. Hiervan bezocht uiteindelijk een kwart een universiteit of Illustere School. Wanneer ook het huisonderwijs verdisconteerd wordt, lijken dergelijke cijfers redelijk te corresponderen met de zojuist vastgestelde omvang van de twee hoogste koperscategorieën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sociale samenstelling van de kopersgroepenImpliciet in vele uitspraken over het lezers-, c.q. kopersgedrag, ligt de veronderstelling besloten dat kopers en lezers de top van de sociale piramide vullen. Hoogstens postuleert men dat tegen het einde van de achttiende eeuw ook vertegenwoordigers van de werkende stand als koetsiers en bedienden tot het geregelde kopers- en lezerspubliek zijn gaan behoren. Ook aan de net geconstateerde correlatie tussen scholingsgraad en koperspubliek ligt in feite een dergelijke veronderstelling ten grondslag. Recent onderzoek als het zojuist vermelde van de boedelinventarissen heeft echter achter de vanzelfsprekendheid van deze uitspraak een vraagteken gezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse van de sociale samenstelling van de diverse kopersgroepen bij Van Benthem kan nader licht op dergelijke gepostuleerde verbanden werpen. Het voor deze analyse noodzakelijke prosopografische onderzoek levert voor Middelburg enkele problemen op. Weliswaar is voor meer dan 90% van de klanten een beroep achterhaald, maar lang niet altijd heeft de hiervoor benutte bron betrekking op het door ons onderzochte jaar. Herhaaldelijk komt het voor dat we het beroep van de betrokkene in 1811 weten, maar het is niet altijd zeker of hij in 1808 dezelfde professie uitoefende. Bovendien is voor de stad Middelburg als geheel geen overzicht van de beroepsstructuur beschikbaar. Het is daarom niet altijd mogelijk vast te stellen welk percentage van de diverse beroepsgroepen klant bij Van Benthem was. Daarnaast ontbreekt een analyse van de vermogens- en patentgegevens. Van ambachtslieden weten we daarom niet of ze als eigenaar dan wel als knecht in een bedrijf werkzaam waren. Evenmin is vaststelbaar of de betrokkenen al dan niet vermogend waren. Nu behoeft vermogendheid niet tot een specifiek type koopgedrag te leiden maar een laag inkomen kon iemand uiteraard wel verhinderen de lectuur aan te schaffen die hij wenste. De gepresenteerde cijfers moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Tabel 3 Beroepenstratificatie koperscategorie ƒ0,01-ƒ0,99 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 4 Beroepenstratificatie koperscategorie ƒ1,- -ƒ9,99 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 5 Beroepenstratificatie koperscategorie ƒ10,- -ƒ49,99 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 6 Beroepenstratificatie koperscategorie ≥ ƒ50,- De tabellen 3 t.e.m. 6 geven de presentie van de verschillende beroepsgroepen in de diverse koperscategorieën weer. Hierbij moeten enkele opmerkingen worden gemaakt. Uiteraard vormt de categorie vrouwen/weduwen geen beroepsgroep. Deze groep had ook onder het beroep van de vader of overleden echtgenoot kunnen worden ondergebracht, maar dan was de opmerkelijke aanwezigheid van deze categorie in de cijfers verloren gegaan. In de sector overige economische diensten zijn de enige koetsier die het onderzoek heeft opgeleverd en wat bedienden ondergebracht, in de sector overige maatschappelijke diensten een paar organisten, een caféhouder en het huispersoneel. Apart vermeld zijn de boedels van overleden kopers. Deze klanten waren in 1808 of soms al eerder overleden. Hun boedels waren nog niet afgewikkeld en bleven daarom onder deze benaming in het klantenboek figureren. Onder het kopje leden van locale en departementale bestuurlijke colleges is de politieke elite van Middelburg ondergebracht. Merendeels waren dit nazaten van de oude regentenfamilies die ook vóór 1795 in Zeeland de dienst hadden uitgemaakt. Deze tabellen maken duidelijk dat degenen met een voortgezette dan wel universitaire opleiding lang niet allen in de hoogste koperscategorieën voorkwamen. Van de in totaal minimaal 178 kopers met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dergelijke vooropleiding, nl. artsen, chirurgijns, apothekers, advocaten, notarissen, predikanten, bestuurlijke elite, ambtenaren, onderwijsgevenden en militairen, kortom praktisch de gehele sector maatschappelijke diensten, hoorde 51% in de koperscategorieën ƒ0,01-ƒ10,- thuis en moet als niet-frequente boekenkopers worden bestempeld. 9% van de goed opgeleiden besteedde jaarlijks zelfs minder dan ƒ1,-. Hiertoe behoorden leden van oude families als Mr. P.J. Boddaert, lid van de handelskamer, P.J. Rethaan Macaré, rentmeester der exploiten en Mr. G.D. Steengracht, lid van de stedelijke raad. Ook gerespecteerde hervormde predikanten als C. Coolhaas, lid van het Zeeuwsch Genootschap, en advocaten als Mr. A. Geene hoorden hierin thuis. Boddaert en Steengracht schaften in 1808 uitsluitend schrijfbehoeften aan, Rethaan Macaré besteedde zijn geld aan Kellners Natuurlijke historie der kanarivogelen en Coolhaas kocht twee rouwklachten op de in 1808 overleden Middelburgse predikant F.W. Hugenholtz benevens Cornelis van Epens Klaagzang op den watervloed. Geene had voldoende aan de in druk gegeven Belijdenispredikatiën van de Middelburgse predikant P.H. van Lis. Het bestedingspatroon van de sector maatschappelijke diensten in de koperscategorie ƒ1,- - < ƒ10,- week iets van het net geschetste af, maar was niet fundamenteel anders. P. Ackerman bijvoorbeeld, lid van de stedelijke raad, schafte zich Van Epens Klaagzang aan alsmede de Belijdenispredikatiën van Van Lis en kocht naast wat schrijfbehoeften ook nog een aflevering van de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap van welke instelling hij directeur was. De advocaat P. Pous, telg van een regentenfamilie, kocht naast Van Epen nog wat politieke pamfletten en besteedde ƒ2,60 aan een leesabonnement op de Middelburgsche Courant. Voor dit bedrag had hij recht de krant te lezen zonder hem in eigendom te verwerven. De docent in de beide Middelburgse Natuurkundige gezelschappen, J.P. de Kanter, die in totaal voor ƒ9,75 besteedde, spreidde zijn budget over kleine geschriften als Van Epen en Kellners Kanarivogelen, wat schrijfbehoeften en een niet nader gespecificeerde aankoop van ƒ4,- op een auctie. De doopsgezinde predikant E. Menalda, die talrijke lezingen hield in de vergaderingen van het Zeeuwsch Genootschap, schreef blijkbaar liever dan dat hij las. Zijn gehele jaarrekening werd aan schrijfbehoeften gespendeerd. Van de goed opgeleiden hoorde 49% in de categorieën van regelmatige en frequente kopers thuis. Hun bestedingspatroon was over het algemeen vakgericht. De griffier J. Snouck Hurgronje besteedde 80% van zijn jaarbudget aan juridische literatuur en schafte zich naast wat schrijfwaren enkel nog de Rouwklacht op Hugenholtz en een deel van de Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap aan. Luitenant Sander, die voor ƒ63,75 te boek stond, kocht uitsluitend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exercitiereglementen en dergelijke. Omdat hij deze in grote aantallen verwierf, leverde hij ze ongetwijfeld aan zijn wapenbroeders door. De predikant P.H. van Lis kocht voor ruim ƒ5,- aan theologische vakliteratuur, o.a. het Aanhangsel bij Ypey's Kerkelijke geschiedenis en besteedde, conform wat blijkbaar goed predikantengebruik was, voor meer dan ƒ20,- aan schrijfbehoeften. Mr. C.G. Bijleveld, burgemeester van Middelburg, had een jaarrekening van ƒ29,12. Ruim ƒ5,- werd aan schrijfbehoeften gespendeerd en het restant aan een abonnement op de Middelburgsche Courant van ƒ7,75 (waarmee hij zich dit blad in eigendom verwierf), aan een encyclopedie voor kinderen en aan een abonnement op de door Van Benthem geëxploiteerde leesbibliotheek, waarvoor deze ƒ15,60 per jaar berekende. Een opmerkelijke koper was de ondermeester D. Borking, bestuurslid van het Middelburgse Nutsdepartement. Hij kocht voor ruim ƒ30,- aan papier - waarschijnlijk had hij dit nodig voor zijn school - maar schafte zich daarnaast ook een tientallen guldens kostende Dictionnaire de l'académie Française aan. We hebben elders vastgesteld dat het particuliere koperspubliek weinig belangstelling had voor romans en verhalen. Kopers van dit genre waren vooral in de hoogste koperscategorieën terug te vinden en hun aantal was klein. Een van de weinigen was de oudregent Mr. J.C. van de Mandere die in 1808 voor ƒ93,55 besteedde. Aan dit overzicht kunnen nog geen al te stellige conclusies worden verbonden. Duidelijk is echter dat er geen nauwe relatie tussen opleidingsniveau en koopgedrag bestond. Een groot deel van de Middelburgse goed geschoolden behoorde weliswaar tot het boekenkopend publiek maar niettemin was nog altijd meer dan 30% van deze groep niet bij Van Benthem terug te vinden en, zoals uiteengezet, is de kans klein dat ze elders in Middelburg op grote schaal inkopen hebben gedaan. Bovendien kan van de goed opgeleide boekenkopers nog niet de helft tot de regelmatige of frequente kopers worden gerekend. De uitgaven aan boeken van deze groep staan in een merkwaardig contrast met die aan genootschapsactiviteiten, waaraan een groot deel van de Middelburgse goed opgeleiden eveneens deelnam. Het lidmaatschap van het Natuurkundig Gezelschap was bijvoorbeeld minstens ƒ10,- en het directeurschap van het Zeeuwsch Genootschap vereiste jaarlijks ƒ15,60. Het Nut was goedkoper maar toch nog ƒ5,25 en de lasten verbonden aan het lidmaatschap van de Middelburgse vrijmetselaarsloges beliepen al spoedig enkele tientallen guldens per jaar. De veronderstelling dringt zich op dat degenen met een goede opleiding hun geld liever aan het genootschapsleven dan aan boeken besteedden. Voorzover ze het laatste wel deden, correspondeert het karakter van hun aankopen redelijk met de in ons vorige artikel geventileerde hypothese over het intellectuele gehalte van de Middelburgse cultuur: weinig be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langstelling voor literaire en wetenschappelijke ontwikkelingen en vooral aandacht voor vakliteratuur, aangevuld met lectuur die uitsluitend in de locale context van enige betekenis was. De niet intellectuele beroepen treffen we voornamelijk aan in de sectoren nijverheid en economische diensten. Over het gemiddelde opleidingsniveau weten we nog maar weinig. Een groot deel van de kopers in deze groepen zal een opleiding in de praktijk hebben genoten, al is de kans niet denkbeeldig dat er ook nog wat abituriënten van de Franse scholen onder schuilgaan. Met name in de kopers-groepen tot ƒ10,- ontliep hun aantal dat van de goed opgeleiden niet veel, al was uiteraard het aandeel van de maatschappelijke diensten in de Middelburgse beroepsstructuur aanzienlijk kleiner dan dat van de sectoren nijverheid en economische diensten. In een stad als Utrecht bijvoorbeeld was het aantal beroepsbeoefenaren in de laatste sectoren omstreeks deze tijd bijna drie maal zo groot als in sector maatschappelijke diensten ('t Hart 1983, p. 16-21). Het koopgedrag van beroepsbeoefenaren in nijverheid en economische diensten vertoonde, zeker in de categorie tot ƒ10,-, veel overeenkomsten met dat van de goed opgeleiden. Ook hier was veel belangstelling voor locale bestsellers als Van Epen of Van Lis en dergelijke. Hetgeen daarnaast werd gekocht betrof doorgaans vakliteratuur al was deze uiteraard van een ander karakter dan bij de goed opgeleiden. De blikslager A. de Warem schafte bijvoorbeeld in 1808 Van Lis aan en het laatste stuk van de vierde aflevering van Van Bemmelens Grondbeginselen der natuurkunde. P.R. Tak, een handelaar in garen en band, beperkte zich in dit jaar tot de voor zijn negotie ongetwijfeld zeer nuttige Middelburgsche Naamwijzer. De kaarsenmaker W. de Moor besteedde zijn ƒ4,40 uitsluitend aan schrijfbehoeften en de timmerman N. Bolleman schafte naast Van Epen en wat natuurkundige werkjes ook een exemplaar van het Magazijn voor Tuinçieraden aan, ongetwijfeld om ideeën voor zijn clientèle op te doen. R. Vinke, een kruidenier, schafte alle beschikbare rouwklachten aan en had daarnaast een abonnement op de Rotterdamsche Courant. In deze koperscategorie treffen we ook de legendarische koetsier en enige bedienden aan. De bediende A. Blees spendeerde in 1808 ƒ3,25 en wel aan Van Lis' Belijdenispredikatiën en een leesabonnement op de Middelburgsche Courant. In de twee hoogste koperscategorieën neemt de aanwezigheid van vertegenwoordigers uit de sectoren nijverheid en economische diensten snel af, zeker wanneer hun aandeel in de beroepsbevolking in aanmerking wordt genomen. Het regelmatig aanschaffen van boeken blijkt dan een prerogatief van een ruime 30% van de kopers uit de sector maatschappelijke diensten te zijn. Het bestedingspatroon van beroepsbeoefenaren in handel en nijverheid heeft in deze koperscategorieën overigens op het eerste gezicht wel een ander ka- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rakter dan in de sector maatschappelijke diensten. Naast klanten als de wijnhandelaar J.H. Waterlander en de kuiper J. Korsten die beiden het merendeel van hun jaarbudget van ƒ25,- aan schrijfwaren besteden, is er ook een timmerman als W. van Heulen die voor ƒ28,60 aan boeken koopt, waaronder Gargons Walchersche Arcadia, kinderboeken en gedegen natuurwetenschappelijke werken. De barbier W.K. van Gennep had een abonnement op de winkelbibliotheek, schafte een Collection of amusing stories aan maar kocht een Franse vertaling van Sterne's Sentimental journey. De gefortuneerde koopman C. Herklots kocht het prijzige Register op de decreten dat hij ongetwijfeld voor zakelijke doeleinden nodig had en besteedde daarnaast ƒ32,- aan een twintigdelige Bijbelverklaring van Van Hamelsveld. Tenslotte blijken de groepen vrouwen/weduwen en renteniers nauwelijks aan een specifieke koperscategorie te kunnen worden gebonden. Ook hun koopgedrag vertoonde, voorzover op dit moment vaststelbaar, geen afwijkend patroon. Naast een predikantsweduwe als juffrouw Bruistens die in 1808 voor ƒ0,63 besteedt is er de weduwe Jackson die in totaal voor ƒ57,65 aankopen doet, waaronder twee dure naslagwerken en een abonnement op de winkelbibliotheek. Op de renteniers is hetzelfde van toepassing. De samenvattende conclusies voor deze paragraaf kunnen kort zijn. Hoewel de sector maatschappelijke diensten relatief sterk oververtegenwoordigd was in het kopersbestand van Van Benthem, is er van een dwingend verband tussen afkomst, opleiding en vermogen enerzijds en koopgedrag anderzijds geen sprake. Het karakter van de bestedingen moet nog nader worden onderzocht, al is er geen reden de eerder geschetste hypothetische bestedingspatronen in de diverse koperscategorieën bij te stellen. Eerst vanaf ƒ10,- per jaar was er in de onderzochte gevallen van echte boekaanschaf sprake. In de lagere categorieën bleef de aanschaf beperkt tot lokale drukken, wat (goedkope) vakliteratuur en schrijfbehoeften. Maar ook in de hoogste koperscategorieën kon er geen grote belangstelling voor literatuur en wetenschap worden vastgesteld. De culturele elite in Middelburg lijkt daarom bijzonder klein en heeft mogelijk niet meer dan 0,5% van het totale aantal huishoudens omvat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Problemen en perspectievenHet is duidelijk dat een analyse van het klantenbestand van Van Benthem, zelfs wanneer deze gekoppeld wordt aan een tentatieve extrapolatie voor geheel Middelburg, nog geen compleet beeld van het Middelburgse koperspubliek of van het koopgedrag in die stad kan verschaffen. Er waren immers nog andere methoden om boe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken te verwerven. Het valt aan te nemen dat traditionele wegen als boekleveranties via bevriende relaties of direct van de uitgever in het begin van de negentiende eeuw aan betekenis hadden ingeboet. Immers, boekhandels van het type Van Benthem die een omvangrijk net van correspondenten hadden opgebouwd, maakten dergelijke omslachtige procedures overbodig. Naast de onderhandse verkoop waarover nooit systematische informatie te vergaren valt, waren er in Middelburg nog twee circuits te onderscheiden: de tweedehandshandel en de veilingen. De handel in tweedehandsboeken was in Middelburg van oudsher het privilege van het gilde van de Oude Kleerkopers. Archiefmateriaal hieromtrent is niet beschikbaar en het ziet er naar uit dat we het met incidentele verwijzingen naar de omvang van deze markt zullen moeten doen. Meer belovend is echter het veilingcircuit. Niet alleen zijn voor deze periode geannoteerde exemplaren van praktisch alle veilingcatalogi bewaard gebleven, maar bovendien heeft Van Benthem een complete veilingadministratie nagelaten. De veilingcatalogi stellen ons in staat, althans waar het voormalige klanten van Van Benthem betreft, een beeld te krijgen van wat in de winkel en wat op andere wijze is verworven. De veilingadministratie van Van Benthem levert daarnaast niet alleen alle noodzakelijke informatie over de door hem georganiseerde veilingen, inclusief titels, kopers, verkopers en prijs, maar bevat ook verwijzingen naar door hem voor Middelburgse clienten elders in het land op veilingen verkregen titels. Met het onderzoek van deze bronnen is inmiddels een begin gemaakt. De resultaten zullen een nuttige aanvulling op Van Benthems klantenboeken vormen. Een tweede probleem betreft de relatie koperspubliek - lezerspubliek. In onze vorige publikatie hebben we al gewezen op de grote verschillen tussen particuliere en leesgenootschapsbestedingen en de enorme omvang van het leesgenootschappencircuit. We hebben daar tevens de veronderstelling geuit dat het leesgenootschapspubliek grotendeels samenviel met het particuliere koperspubliek. Inmiddels is komen vast te staan dat meer dan de helft van de leden van de diverse Middelburgse genootschappen klant was bij Van Benthem. Omdat voor de periode na 1800 niet alle genootschapsledenlijsten beschikbaar zijn, is het aannemelijk dat de correspondentie in werkelijkheid nog groter is geweest (Mijnhardt 1986). Gezien dit gegeven is het uiterst onwaarschijnlijk dat het leesgenootschapspubliek in een geheel ander deel van de Middelburgse bevolking gezocht moet worden. Bovendien waren praktisch alle directeuren van de leesgenootschappen ook particulier klant van Van Benthem. Er waren echter nog meer wegen om een boek in handen te krijgen: lenen van particulieren of van een leesbibliotheek. De klanten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de bibliotheek van Van Benthem kennen we inmiddels, maar Van Benthems confrater Van de Sande exploiteerde er tevens een en ook het Nut bezat een bibliotheek. Het is echter helaas niet waarschijnlijk dat de lezerslijsten van deze inrichtingen ooit boven water zullen komen. De catalogi van de leesbibliotheken zullen echter, voorzover beschikbaar, in het verdere onderzoek worden betrokken. De laatste vraag heeft betrekking op de representativiteit van Middelburg. Inmiddels is ook onderzoek begonnen naar het klantenbestand van de Leidse boekhandelaar Luchtmans en van Ten Brink & De Vries in Amsterdam. Hun klantenbestanden waren echter veel kleiner dan die van Van Benthem en bovendien bezat Luchtmans als leverancier van vooral klassieke studies een geheel eigen karakter. De resultaten van deze onderzoekingen zullen dan ook moeilijk met die van Middelburg vergeleken kunnen worden. Om toch in de toekomst een uitspraak te kunnen doen over de representativiteit van dit onderzoek, is een begin gemaakt met de systematische analyse van alle intekenaren op alle in de periode 1800-1820 met een intekenlijst verschenen boeken. Dit is een bekend procédé (bijv. Van Zonneveld 1985), hoewel nog niet eerder op deze schaal toegepast. De beschikbaarheid van de diverse klantenboeken maakt het echter mogelijk de bruikbaarheid van intekenlijsten te toetsen: we kunnen immers nagaan of er behalve aan de in deze lijsten genoemde klanten ook nog andere exemplaren geleverd zijn. Uiteindelijk wordt een overzicht van de geografische verkoopdichtheid van titels in de diverse categorieën beoogd. Hierin kunnen de winkelverkoopgegevens uit de onderscheiden bronnen dan een plaats krijgen. Al deze onderzoeken samen, waarover we in de toekomst in uitgebreidere vorm hopen te kunnen rapporteren, zullen, ondanks de onvermijdelijke gebreken in het bronnenmateriaal, uiteindelijk een aanzienlijk exacter inzicht in het kopers- en lezersgedrag in Nederland in het begin van de negentiende eeuw opleveren dan het volstrekt hypothetische en fragmentarische beeld waarover we tot nu toe kunnen beschikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur1 Gegevens over de huidige Nederlandse lectuurconsumptie zijn te vinden in de regelmatig gepubliceerde rapporten van de Stichting Speurwerk betreffende het Boek te Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Over het leespubliek in de 18e eeuw: R. Schenda, Volk ohne Buch. Studien zur Sozialgeschichte der populären Lesestoffe 1770-1910 (Frankfurt a.M. 1970); M.Beaujean, ‘Das Lesepublikum der Goethezeit - Die historischen und soziologischen Wurzeln des modernen Unterhaltungsromans’ in: M. Beaujean e.a., Der Leser als Teil des literarischen Lebens (Bonn 1971) p. 5-32; R.Engelsing, Analphabetentum und Lektüre. Zur Sozialgeschichte des Lesens in Deutschland zwischen feudaler und industrieller Gesellschaft (Stuttgart 1973) hfdst. 10-13; R. Engelsing, Der Bürger als Leser. Lesergeschichte in Deutschland 1500-1800 (Stuttgart 1974) hfdst. 12-16; A. Ward, Book production, fiction and the German reading public 1740-1800 (Oxford 1974); H. Kiesel en P. Münch, Gesellschaft und Literatur im 18. Jahrhundert. Voraussetzungen und Entstehung des literarischen Markts in Deutschland (München 1977); R. Grünter, ed., Leser und Lesen im 18. Jahrhundert. Colloquium der Arbeitsstelle 18. Jahrhundert, GHS Wuppertal (Heidelberg 1977); H.G. Göpfert, ed., Buch und Leser. Vorträge des ersten Jahrestreffens des Wolfenbütteler Arbeitskreises für Geschichte des Buchwesens (Hamburg 1977); H. Schöffler, Protestantismus und Literatur. Neue Wege zur englischen Literatur des 18. Jahrhunderts (Göttingen 1958); I. Watt, The rise of the novel. Studies in Defoe, Richardson, and Fielding (Harmondsworth 1963) hfdst. 2; R.D. Altick, The English common reader. A social history of the mass reading public 1800-1900 (Chicago enz. 1963) hfdst. 2-3; Q.D. Leavis, Fiction and the reading public (New York 1965); F. Furet, ed., Livre et société dans la France du XVIII siècle (Paris enz. 1965-1970, 2 dln.); H.U. Gumbrecht e.a., ed., Sozialgeschichte der Aufklärung in Frankreich (München enz. 1981, 2 dln.); P.J. Buijnsters, ‘Sociologie van de spectator’ in: Spiegel der letteren 15 (1973), p. 1-17; J.J. Kloek, ‘Lezen als levensbehoefte. Roman en romanpubliek in de tweede helft van de 18e eeuw’ in: Literatuur 1 (1984) p. 136-142.
3 Enkele studies over demografie en omvang van de beroepsbevolking: J. de Kok, Nederland op de breuklijn Rome - Reformatie (Assen 1964); A.M. van der Woude, ‘De omvang en samenstelling van de huishouding in Nederland in het verleden’ in: AAG bijdragen 15 (1970) p. 202-241; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier (Wageningen 1972, 3 dln.); A.M. van der Woude, ‘Demografische ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden’ in: Algemene geschiedenis der Nederlanden dl. 5 (Bussum 1980) p. 102-168; D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17e en 18e eeuw (Assen 1982); P.D. 't Hart, De stad Utrecht en haar inwoners (z.p. 1983).
4 Onderzoek van boedelinventarissen: H. van Koolbergen, ‘De materiële cultuur van Weesp en Weesperkarspel in de 17e en 18e eeuw’ in: Volkskundig Bulletin 9 (1983) p. 3-52; M. van Dijk, ‘Spel- en speelcultuur in de 19e eeuw’ in: Volkskundig Bulletin 9 (1983) p. 53-81; zie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook de desbetreffende hoofdstukken in M.R. Prak, Gezeten burgers. De elite in een Hollandse stad, Leiden 1700-1780 (Amsterdam 1985), L. Kooijmans, Onder regenten. De elite in een Hollandse stad, Hoorn 1700-1780 (Amsterdam 1985) en J. de Jong, Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse stad, Gouda 1700-1780 (Amsterdam 1985).
5 Een eerste inhoudelijke verkenning van de Middelburgse leescultuur gaven wij in J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, ‘Het lezerspubliek als object van onderzoek. Boekaanschaf in Middelburg in het begin van de 19e eeuw’ in: De nieuwe taalgids 79 (1986) p. 14-32.
6 Over de scholingsgraad rond 1800: W. Frijhoff, ‘Van onderwijs naar opvoedend onderwijs. Ontwikkelingslijnen van opvoeding en onderwijs in Noord-Nederland in de 18e eeuw’ in: Onderwijs en opvoeding in de 18e eeuw. Supplement bij Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw (Amsterdam enz. 1983) p. 3-39.
7 Zie voor de relatie genootschapspubliek - lezerspubliek: W.W. Mijnhardt, ‘De belangstelling voor de natuurwetenschappen bij genootschaps- en lezerspubliek in Zeeland 1750-1820’ in: Acta 10e Benelux congres voor de geschiedenis der wetenschappen (in druk).
8 De perspectieven die het onderzoek van intekenlijsten biedt, worden geschetst door R. Wittmann, ‘Subskribenten- und Pränumerantenverzeichnisse als lesersoziologische Quellen’ in: H.G. Göpfert, ed., Buch und Leser. Vorträge des ersten Jahrestreffens des Wolfenbütteler Arbeitskreises für Geschichte des Buchwesens (Hamburg 1977) p. 125-159. Een eerste Nederlandse verkenning geeft P. van Zonneveld, ‘Het nut van de naamlijst: Enige opmerkingen bij de “Naamlijst der Inteekenaren” van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands' in: M. van Hattum e.a., ed., Folia Bilderdijkiana. Bladen voor Bosch (Amsterdam 1985) p. 79-86. |
|