Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdAugustus 1750Ga naar voetnoot2)Den 4den deezer zijn wij naer 's-Gravenhage vertrokken en hebben ons op dien eigen dag aan het huis van B.Ga naar voetnoot3) vervoegd. (Troffen hem tweemaal niet thuis. Hadden de volgende dag een gesprek van anderhalf uur met hem. De vader van de briefschrijver voert het woord). Daar op gaf hijGa naar voetnoot4) Z.Ex.Ga naar voetnoot5) zijn document over met verzoek om hetzelve ter hoogste plaatse te addresseeren. De cordate houding, de patriottische woorden en de oprechte verzekering, waarmede Z.Ex. hetzelve aannam, verplichten ons U.Ed. te melden, dat wij dat staatsjuweel juist zoo dierbaer gevonden hebben als U.Ed. ons hetzelve afgebeeld heeft. Dat is, om kort te zijn, al wat een oprecht patriot weezen kan. Z.Ex. vroeg ons diverse zaaken, weegens het politique weezen alhier, waar omtrent wij in geen gebreeken bleeven van te antwoorden en 'er klaare ouvertures, naar den aard van zaaken, van gaven. En vergat mijn vader door de ruimte van stoffe iet, ik suppleerde zijn verhaal met eene nadruklijke ampliatie. U.Ed. kunt opmaken, wat ruim veld wij om in te weiden hadden. Hoe meer wij voortbragten, hoe de weetgierigheid Z.Ex. meer toenam. Hadden wij de eene zaak verhaalt, Z.Ex. gaf ons weer gelegenheid, door deszelfs vragen, om een andere te vertellen. En Z.Ex. deedt ons door deszelfs openhartighe betuigingen duidlijk verstaen hoe | |
[pagina 440]
| |
hij wegens onze straffe stiefvaders geimporteertGa naar voetnoot6) was. Toen wij Z.Ex. verhaalden, wat al intrigues in het werk gesteld wierden om de dierbare persoon Z.D.H. verdacht te maken en bij de burgers in haat te brengen, gaf Z.Ex. ons tot antwoord, dat hij er wel van bewust was en dat ons verhaal omtrent met al de tijdingen, die van Amsterdam, Leiden en van andere plaatsen inkwamen, juist en volkomen accordeerde. Wanneer mijn vader zag, dat Z.Ex. zich zooveel tijds gaf om alle mishandelingen met eene continuele verfoeijinge derselver aan te hooren, vertoonde hij Z.Ex. ene korte aaneengeschakelde schetseGa naar voetnoot7) van de persecutien, in het voors. document gemeld. Waarop Z.Ex. vroeg of'er de naamen van die regenten wel instonden. Hetwelk wij Z.Ex. vertoonden. En toen mijn vader zeide, dat hij noch verscheiden vexatiën daarin had overgeslagen om Z.Ex. attentie niet lastig te vallen; repliceerde Z.Ex., dat wij alle bezwaernissen, hoe klein ook, maar moesten opzoeken, want dat veele kleine bij elkanderen gebragt ene groote uitmaakten. Kortom, wij vonden dat alles in Z.Ex., dat trou en eerlijkheid in een genereus gemoed kan inboezemen. En hebben wij den tijd ooit aangenaam en vergenoegd gesleeten, het is waarlijk toen geweest; toen wij aan de presentie van Z.Ex. participeerden. (Alles ‘volkomen uitgeboezemd’ door vader en zoon Van Eysden; ‘alles met een toegeneegen oor’ aangehoord door Charles Bentinck, die hun toestemming gaf om hem schriftelijk op de hoogte te blijven houden). Bij ons retour heeft de Brak. TGa naar voetnoot8) (U.Ed. weet wien ik hierdoor verstaa) zoeken uit te visschen of wij bij Z.Ex. geweest waaren, doch wij houden hem, volgens onze afspraak met U.Ed., daar ignorant in. En wij verzoeken, dat U.Ed. hem daaromtrent ook geene ouvertures gelieve te geeven. Hij heeft een goede lucht en is wakker bezig met snuffelen en daar wij denken eenig wild te zijn, stuuren wij hem op af. Ik denke, dat U.Ed. al communicatie van het een en ander zult hebben, dat hij opgedaan heeft. Ik soude U.Ed. al eer ons goed onthaal geschreeven hebben, doch ben daarin gehinderd doordien ik eenige dagen uit de stad geweest ben. En denke, dat het verlies van den tijd ruim door dit verhaal gecompenseerd is. Het plakkaat van hangen en branden (dus genoemd, omdat het hier gepubliceerd wierd tegen de muitelingen, daar alles in een diepe rust was, en waarover onze goede burgerije, en met recht, | |
[pagina 441]
| |
zoo gemord heeft, gelijk U.Ed. bekend is), kan U.Ed. vinden in de Nederlandsche Jaarboeken in de maand Junij des jaars 1747Ga naar voetnoot9). Wat moeite wij ook gedaan hebben, wij kunnen geen exemplaar van het plakkaat zelve bekomen. Doch denken, dat U.Ed. in Den Haag daar wel occasie toe vinden zult. Mij is van goeder hand verzeekerd, dat hij zijn geboorte aan den heer KGa naar voetnoot10) verschuldigd is, die Z.D.H. op dien tijd voordroeg, dat alles hier in rep en roeren was en dat de regeering niet zonder reede beducht was, dat er droevige gevolgen van zouden koomen, waarop dan Z.D.H. hem zeide, dat hij het dan konde opstellen (gelijk hij ook gedaan heeft) doch het voor zijn reekening liet. Zoo hier iets van consideratie voorvalt, zal ik U.Ed. het melden, zijt bij provisie schriftelijk bedankt van ons voor U.Eds. addres aan B. Hierna, bij gelegenheid, mondeling; ik blijve, mijn heer U.Eds. dienaer Pro Patria et Principe |
|