Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam, 21 augustus 1750Neeme de vrijheid Z.Ex. enige exemplaren van een klinkdicht, 't welk ik ter inhuldiging van Z.Ex. de graave van Gronsfeld hebbe zamengestelt, te zenden. Toen ik d'eere hadde aan welgem. graave 't voornoemde gedicht over te geven, heb ik Z.Ex. voor zoo veel de kortheid des tijds en gelegentheid toeliet in 't generaal ook onderhouwden aangaande de verregaande verdrukkingen de burgeren van Dordt aangedaan, waarover ik welgem. graave in de maand maart had gesproken. 't Schijnt, dat er in Den Haag eenige scrupules gemaakt worde om commissarissen ter herstelling der zaken na Dordrecht te zenden en dat die occasie thans verloopen zoude zijnGa naar voetnoot2), 't geen mij zeer smerte zoude, zoo ten opzichten van veele welmeenende kooplieden en burgers aldaar woonachtig, als ten opzichten van 't groot nadeel voor de gemeene zaak en de kwaade gevolgen, die daaruit zoude redunderen. Uit de Dordtsche brieven, dewelke ik genoegzaam daaglijks ontfang, blijkt, dat de moed en de hoop der Dordtsche kooplieden | |
[pagina 438]
| |
etc. tot redres, meer en meer toeneemt, gelijk Z.Ex. uit de nevensgaande briefGa naar voetnoot3) van de jonge heer Van Eijsden zult kunnen zien, kunnende diegene, dewelke 't geluk gehad hebben Z.Ex. te spreken, hunne waare liefde en hoogachting voor de dierbare persoon van Z.Ex. niet genoeg uitdrukken. Kort nadat H.H.D. van TulpenburgGa naar voetnoot4) vertrokken waren, heb ik verscheide redeneringe gehoort over het groot geluk, 't welk de heer GeelvinkGa naar voetnoot5) ten opzichten van de aan hem verleende audientie bij zijne H.D. hadde genooten, waardoor zommige het gerucht alomme verspreid hebben, dat gem. heer Geelvink toekomende jaar burgemeester soude worden, 't geen waarlijk veel patriotten zeer twijffelmoedig en bevreest heeft gemaakt. Onder anderen scheen mij toe uit 't discours met die bewuste heer, dewelke reeds verre gevorderd was in 't zamenstellen van een gedicht tegen de ‘Klagende Hollandsche Maagd’Ga naar voetnoot6), dat hij ook zwaarmoedig en beducht was, dat gem. heer Geelvink nevens andere, die hier ook genoemdt worden, wederom in de regeering zoude werden geintroduceert en dat hem dan zijne patriottische ijver wel in de oogen zoude kunnen druipen en schoon ik meende, dat ik hem van 't contrarie hadde gepersuadeert, is mij echter zijn bekommering uit 't nevensgaande briefjeGa naar voetnoot7), mij twee dagen daarna gezonden, gebleken, waarom ik verzoeke, dat Z.Ex. mij gelieve aan de hand te geeven, hoe ik mij hierin zal gedragen, en mij teffens 't zelve briefje nevens de brief van de heer Van Eijsden bij gelegentheid gelieve te remitteerenGa naar voetnoot8). Ik wenste wel, dat die wederlegging en collectie van veele eijgenbatige en tyrannicque behandelingen in goede dichtmaat uitkwamen tot ontdekking voor de ingezetenen, die daaglijks door vuile lasteringen misleid worden. Wijders zende ik Z.Ex. twee snappersGa naar voetnoot9), relatief tot het gezonde- | |
[pagina 439]
| |
ne boekje, handelende van de watermolens met schijve, welke schijve tegenwoordig (zo als ik geinformeert ben) in de Waatergraafsmeer van steen gemaakt worden. Buiten dit geavanceerde niets wetende Z.Ex. mede te deelen als tot een schets een notitie der ampten, dewelke de burgemeesteren van Dordrecht bekleeden, hebbe ik de eere op de volmaakste wijze te zijn - - - |
|