Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam, 14 augustus 1750Gistere morgen is dit ingeslotene geschrift mij onder couvert van een goed vriend gezonden. De heren Van EysdenGa naar voetnoot2), dewelke schijnen belet te zijn geweest, zullen, zo mij verzekert is, toekomende week verzoeken 't geluk te mogen hebben om Z.Ex. te spreken, teneinde haar rechtmatige klachten voor te dragen en hun memorie over te leveren. Ook zal de eerwaarde heer Joannes BaruethGa naar voetnoot3), praedicant te Dordrecht, die mij in verscheide opzichten is gebleken een recht cordaat en ijverig patriot te zijn, bij de eerste gelegentheid de vrijheid te nemen om Z.Ex. over zeer veele zaken Z.Exs. attentie wel waardig te onderhouwden. Zijn eerwaarde nevens de heren Van Eysden zijn de aucteurs van die bewuste zamenspraak tusschen | |
[pagina 435]
| |
een advocaat en burgerGa naar voetnoot4), dewelke ik de eer hebbe gehad aan Z.Ex. te suppediteren. Deze morgen is mij geschreven, dat zeker schepen, waarmede de Dordtsche patriotten niet zeer te vrede zijn, veel apparentie meende te hebbe tot het ontfangersampt, door 't overleiden van de heer StoopGa naar voetnoot5) opengevallen. Wij hopen, dat een eerlijk ongeveinst patriot met dat ampt zal werden begunstigt, dog zodanige zijn in Dordrecht zeer dunne gezaaijt, zodat men inzonderheid daar ter plaatse wel zeggen mag: ‘Als schaarsheid de waardij der dingen reijzen doedt Dan is een eerlijk man een onwaardeerlijk goedt’. Ik twijfel niet of ene Jan Troulja, burger te Dordrecht, doende aldaar een leerwinkel en hebbende verscheide loojereijen, zijnde een hartelijk patriot, die een zeer groote aanhang heeft onder de gemeente, zal ook tragten de eer te hebben om toekomende week Z.Ex. verscheide zaken onder 't oog te brengen, gelijk ook meergem. schipper Versteeg zijn bezwaarnissen nevens de originele documenten zal overgeven. Deze voor de middag heeft de heer Anthonie de Jong, koopman alhier, mij komen spreken wegens zijn geinventeerde waaterschijf, dewelke in plaats van schepraden in twee molens, staande in de Diemer-meer gebruikt worden en volgens de nevensgaande declaratoiren van een zeer gewenst effect zijn bevonden. Gem. De Jong had een groote begeerte om 't geluk te hebben van Z.H. deswegens, als mede over 't werk van de Haarlemmermeer, waaromtrent hij van zommige schijnt te dissentiëren, zijnde te breedvoerig om Z.Ex. in dezen behoorlijk te kunnen mededelen, te mogen spreken. De Loevesteinsche factie, dewelke van mijn rechtmatig ongenoegen en gevoeligheid wegens de harde verdrukkingen mij van tijd tot tijd aangedaan en van mijn standvastigheid en bestendige aankleving aan 't doorluchtigste huis van Oranje te wel overtuigt is, dan dat zij zig kan imagineren, dat ik (hoe zeer ook bekommert wegens mijn bevordering, geluk of ongeluk) ooit bij haar mijn | |
[pagina 436]
| |
avancement in de practijcq zoude zoeken te maken, verblijden zig thans bij uitnementheid te zien, dat ik (terwijl anderen welkers interieur Z.H. onbekend moet zijn, bevordert worden) tot nog toe aan haar verdrukkingen en konstenarijen, waar door ik bijna geheel uit de practijcq ben geraakt, blijve geëxponeert, 't geen mij om verscheide redenen nu meer dan voorheen smertelijk valt en mijn lust meer en meer uitdooft, zullende op die wijze eindelijk genoodzaakt zijn, haar dat genoegen te moete geven, dat ik uit deze stad, waarop zij lang gewerkt hebbe, zonder avancement zal moeten verhuisen, ten ware 't Zijn Doorluchtige en Haar Koninglijke Hooghede genadiglijk behagen mochten, mij door haar dierbare gunst uit mijne langdurige verdrukkingen te verlossen en mijne ernstige smeekingen verhoorende, mij in staat te stellen, om datgeen, 't welk God in mij mocht gelegt hebben tot nut van mijn vaderland en glorie van Z.H., zo veel mooglijk te kunnen besteden. (Verzoekt Charles Bentincks ‘vermogende patrocinium en voorspraak’. Beleefdheidsbetuigingen). |
|