Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
minder te verwagten moesten zijn, als zijnde ten allerhoogsten beweldadigt van Z.D.H. boven anderen en in een post gestelt van het grootste vertrouwen repraesenteerende de illustre persoon van Z.D.H. om desselfs belangen, eer en glorie te behartigen in de directie tot herstel van zo veele verwaarloosde vervallen en totaal geruineerde zaaken, zaaken! daar de Republicq door groot is geworden en bij mankement van herstelling, ook door te gronden zal gaan.
Z.D.H. had den heer G.A. HasselaarGa naar voetnoot2) so haast niet opgevult met weldaden van hem in seer honorable posten te emploïeeren, als eerstelijk met de commissie op het congres te Aken; ten tweeden met de gedistingueerde post van burgemeester te Amsterdam, of zijn afschuwelijke ondankbaarheid heeft sig op een trotse wijze laaten hooren, dagelijks hoog swetsende, dat hij geen gadlikker van de Prins wezen zoude en dat hij zulks met significante termen selver aan de Prins te kennen hadde gegeeven; Z.D.H. gants niet te verwagten hadde, dat hij Hasselaar een jabroer van de Prins zouden weezen; dagelijks hoog roemende zodanige, die aan Z.D.H. starke, so genaamde cordate taalGa naar voetnoot3) hebben gevoert, welke taal hij uijtbazuijnde als heroïque daden, noemende onder andren den heer secretaris Hop en met zijne maniere van spreken Govert van Slingeland. Te groter de weldaden over hem Hasselaar zijn geworden, als met de honorable post bekleet te zijn geworden van repraesentant in de collegien ter admiraliteijt, dat genoegsaam onder een ander titul het selven is als luijtenant-admiraal generaal van 's lands vloot, te hooger de trotsche taal opsteijgerde met te seggen, verwijtender wijzen, dat de Prins aan hem Hasselaar belooft heeft, van de gecondemneerde timmermanGa naar voetnoot4), om te Amsterdam te werden opgehangen geen pardon daaraan te zullen verleenen en niet tegenstaande dat gegeven woord Z.H. die karel heeft gepardonneert. | |
[pagina 392]
| |
Dat het spaaren van de galg int geval van die timmerman oorsaak heeft gegeven tot verdre voortgangen in de muijterije binnen de stad Amsterdam, etc. teffens razende op een schendende wijze op de heeren graven van Bentink, aan haar toeschrijvende alleen den oorsaak geweest te zijn, dat het volk op de been is gekomen en dat daardoor het welvaren of ruîne van de Republicq in de weegschaal is gestelt geweest, met de stad van Amsterdam ten eenemaal het onderste boven te keeren en dat een van de principaalste motiven geweest is de groote haat tegens de regeeringh dewelke die heeren soeken kleijn te maaken door het voorsz. middel van de regeering bij het volk in een veragting en haat te brengen etc. Zulks dagelijks uijttrompettende, dat die heeren de oorsaak zijn geweest het volk zo genaamt in zijn oogen oproerig is geworden en aan 't muijten is gegaan. Ergo, het verkiezen van Z.H. onder dit sentiment en bedekte termen voor muijterije verklaart en dat in de mond van diegeenen, die van de Prins alles goeds zo kortelijks ontfangen had en zijn vertrouwde was gemaakt. Den burgemeester Hasselaar beroemt sig seer hoog al het voorsz. aan den heer Van Rhoon te hebben verweten en dat dien heer daarop als verstomt was geweest. Zo is ook bij die burgemeester Hasselaar vervloekt alle de Doelisten en de heer grave Charles Bentink op een quaadaardige wijze beschuldigt daar gegaan te zijn om het volk te stijven en meer aan te zetten en also hem een grote portie gegeven in zijn maniere van zegenen en toewenschingen. Den hooft-officier HuijgensGa naar voetnoot5) is niet ongescholde gebleeven over het in de boejen haalen van de lasteraar Van den BogaardGa naar voetnoot6), welke daad door de burgemeester Hasselaar abusivelijk is uijtgekreeten geschiet te zijn tegens het regt der Amsterdamsche burgerije, daarbij voegende: en dat een karel die ik zelver schout gemaakt hebben. Geevende daarmede niet duijster te kennen, dat de hooftofficier Huygens meer aan hem Hasselaar moest gedevoueert weezen als aan Z.H. Wel aparent om sijn cabale te versterken, die hij tegens het huijs van Orange in een soekt te smeeden. Spreekende op het | |
[pagina 393]
| |
crimen, door den voornoemden Van den Bogaart begaan, heeft op de volgende wijze sig laten horen: il n'y a pas de quoi fouetter un chat. En in 't vervolg van tijt den lasteraar Van den Bogaard na Den Haag gezonden met brieven van voorschrijvens om hem een ampt te doen erlangen tot belooning voor zijn brutaliteijt (aparent voor cordaetheijt bij den representant begaan). Diergelijke soort van volk zijn de favoriten van den burgemeester Hasselaar, dewelken bij avond en ontijden clandestien agter de stal inkomen tot acces, zo als den advocaat FeytemaGa naar voetnoot7) gezien is, bij avond in de stal te sluijpen. Op zeekere tijt heeft sig de burgemeester Hasselaar uijtgelaten ter praesentie van de raadsheer De JongGa naar voetnoot8) en den ondergeschreeven, dat alle burgemeesters van Amsterdam, uijtgesondert de burgemeester DeutsGa naar voetnoot9) en hij, Hasselaar, schurken zijn, ja zelfs mijn neef HuydekoperGa naar voetnoot10) niet uijtgesondert, fulmineerender wijze, dat de directie niet naa zijn gedagten gaat, als het behoort en de burgemeesters van Amsterdam al te toegeevende zijn ten opsigten van Z.D.H. en het gantsche huijs van Orange. Op een andre tijt, wanneer den ondergeschreeven zig beklaagden over de vorige regeering, seggende daarvan getyranniseert geweest te zijn (de père en fils), so antwoorden den heer repraesentant van Z.D.H. ‘Ja! zult gij het nu niet worden’ op een grimlaggende ironice wijzen. Den heer grave van WassenaarGa naar voetnoot11) heeft bij discours verhaalt aan den ondergeschreeven, dat den repraesentant Hasselaer het collegie van de admiraliteijt op de Maze eene gans nutteloose depence heeft doen maeken ter somma van vijftienhondert guldens en dat de dienst, die daarmeeden aan het land gedaan word, met twee à drie tonnen teer dezelve dienst zoude doen. Dat een waarheijt is. De gemelde heer grave van Wassenaer voegde daarbij, dat de repraesentant Hasselaar in een visite aan hem heer grave gegeeven, | |
[pagina 394]
| |
van twee à drie uuren met veele indecente discoursen sig hadden uijtgelaten ten opsigten van S.D.H. en desselves directie; waarvan Z.H.G. geen particulariteijten heeft gemeld en alleenig daaromtrent met deeze woorden sig expliceerden als volgt: ‘Indien ik wilden ik zoude hem veel ondienste kunnen doen, maar men soude mij somtijts verdenken, dat ik zulks uijt jalousie ben doende’. Zo trekt den heer repraesentant Hasselaar het camillioensvelGa naar voetnoot12) aan na maten, dat hij denkt te weezen bij luijden, die hij verseekert is voor of tegen de stadhouderlijke regeering te zijn. Den vice-admiraal LijnslagerGa naar voetnoot13) is van de zelve politique, wijl hij getrouwelijk overgebragt heeft aan zijn groote vriend de fiscaal BoreelGa naar voetnoot14) al het geenen wat Z.D.H. gesegt heeft in het gehouden bezoigne over de conduiten van de admiraliteijt te Amsterdam, in het sententieeren van een crimineele buijten kennis van Z.H., waardoor de vorst in zijn regt verkort is geworden en het de repraesentant zijn pligt was daarvoor te waaken, zijnde dat aan hem toevertrouwd. Zo tast den heer repraesentant overal mis, waar hij de handen aan slaat, zijnde te verwaand om iemand anders iets te vraagen. Dat niet te verwonderen is also hij gelooft, gelijk hij sig hoog beroemt heeft, dat Z.D.H. tot de post van repraesentant hem buijten zijn kennis verkoren heeft, als zijnde daartoe de bequaamste persoon in de Republicq tot herstellen van 's lands vervallen zeemagt. Den heer ambassadeur den heer Van Berkenrode is meeden niet zonder schaaden vrij gegaan. Bij seeker discoursGa naar voetnoot15), dat het dien heer speet nog niet na Parijs te kunnen vertrekken, daarop een ander sijden, dat het mevrouw Van Berkenrode geen minder spijt was: ‘Ja’, antwoordden den repraesentant Hasselaar met een bordeelterm, die onder het grootste uijtvaagsel van volk choqueeren zouden, een term, alsof hij van de grootste slet spraak. Dit is meeden uijt een soort van revenge, alzo den heer Van Berkenrode te Amsterdam is geweest ten tijden van de verande- | |
[pagina 395]
| |
ring in de regeering en een MuylmanGa naar voetnoot16) in de regeering heeft gebrachtGa naar voetnoot17), die volgens des repraesentants ijgen seggen bij hem in doodlijke haat zijn, ter oorsaken te veel Engels-, te veel prinsgezind zijn, gelijk nader zal geëxpliceert werden. Op die zelven wijze brilleert den heer repraesentant met zijn verstand in alle geselschappen, vergaaderingen van collegien, etc. met een taal, so als die nog in bordeelen, nog in corps de gardes nooit gehoord zijn, daarbij altoos schersende en railleerende op een atheistische profane trant met alles wat naa in of uijtwendige godsdienst een schijnsel heeft. Het is met dat soort van bons mots, dat de burgemeester Hasselaar repraesenteerende Z.D.Hs. illustre persoon de eer en glorie van de beijde caracters honoreert; met honderde van God-domes, God straft mij, met verpanding van ziel en zaligheijt, omhelsing van verdoemenis, een plugge taal, daar een ijgelijk van geindigneert is, die het hoort, uijtgesondert eenige die dat admireeren als seer verstandig en aardigheden vinden, terwijl zij van één systema zijn en door hem gerecommandeert zoeken te werden tot avancement. Het is op den selven toon van resonneeren, dat den heer repraesentant Hasselaar verseekering doet, dat als wanneer Z.D.H. hem tot regeerend burgemeester quaam aan te stellen de vorst alsdan met hem voor vast zoude gebrouilleert worden; (dit tegens den ondergeschreeven gesegt hebbende kan men daaruijt afmeeten hoe hoog sijn opsnijden, zijn quaksalverije bij andren gaat, die dat niet durven aan het dagligt brengen of naa den sin haar smakelijk is, zijn complaisance so ver niet gaan souden, als die van de nieuwe heeren burgemeesteren, die daarom voor schurken zijn uijtgekreeten. Negotianten, die sig getoont hebben seedert eenige jaaren gezeleert te weezen voor het oude systema, dat Engeland en Holland samen drijven en sinken moeten en uijt hoofden van dien partisans zijn voor het huijs van Orange, gelijk die van het gantsche huijs en familles van Muylmannen haar altoos hartiglijk hebben laten horen; dat die anders denken, verraaders van land en kerk te zijn. Welke gesegdens moeten ingepeepert worden en daarom | |
[pagina 396]
| |
heeft men chicanes gesogt en gevonden bij den heer repraesentant Hasselaer en sijn boezemvriend de fiscaal Boreel; chicanes, die haar op een schip gekost hebben, zo in 't lossen van de goederen, 't leggen van de onnodige quarantaine, opsnijden van de balen, het ruuw examineeren van de goederen, etc. circa duzend rijxdaalders. En dat, niettegenstaande de gezondsGa naar voetnoot18) brieven volkomen en sonder eenige bedenking goed waren, dat alles met suffisante documenten te bewijzen is. Al het voorsz. is bovendien op de kragtigste wijze te bevestigen met de eijge woorden, hoog roemende taal, dat hij repraesentant Hasselaar een jaar geleedenGa naar voetnoot19) verhindert heeft, dat Z.D.H. Nicolaas Muylman scheepen heeft gemaakt en dat hij zijn neef HasselaarGa naar voetnoot20) daarvoor scheepen in de plaats heeft gemaakt gehad, aleegeerende zijne demarches te hebben gedaan om al het hier voorsz. te vergelden, dat een schoon principe is voor een vertrouweling van de Prins. In voorige jaaren heeft men de repraesentant als bewinthebber van de Oost Indiesche CompagnieGa naar voetnoot21) horen schelden, raasen en tieren int publicq, sonder onderscheijt van tijt en plaats, op een vreezelijke wijze over dat hij sig verbeelden en vast stelden, edogh, sonder eenig bewijs, dat er menschen waaren, die tweemaal hondert duysend guldens onder de houtkopers hadden uijtstaan tot ses per cent intrest jaarlijks, gevende gants niet duijster te kennen, dat de houtkopers in de verkoop daarvoor wierd gebeneficeert etc. Het zij waar, of niet waar op de personen, die de repraesentant bedoelden, het zijn dagelijksche kunstwerken. Den ondergeschreeven heeft aan den heer repraesentant Hasselaar voorgeslagen tot weering van al die kunst en vliegwerken in alle soorten van leverantien, dat die geenen, die aan het land leeveren (dat al veel bij continuatie dezelve personen zijn) een eedt van getrouwigheijt te laten praesteeren: ‘Dat zij, hoe ook genaamt, ooit of ooit zullen neemen of zijn hebbende eenige penningen op intrest, hoog of laag, van die personen, dewelke haar in eeniger manieren souden kunnen favoriseeren in de houtkoperije, als meeden, dat zij nooit eenige giften of gaven sullen geven, voor of naa, aan ymand van de bediendens’ gelijk zulks door veele geklaagt is te hebben moeten doen om spoedige expeditie in haare rekening | |
[pagina 397]
| |
te verkrijgen in het comptoir van den equipagemeester HartsinkGa naar voetnoot22), die daarin zijn deurwaarder Van HeezelGa naar voetnoot23) laat fungeeren in sijn plaats en die meer equipagemeester is als hij zelven. Alle welke praesenten soo genaamt, het zij giften, gaven etc., altoos tot lasten van het land komen, want de leveranciers daarna verkopen. Het is zo ver ingekropen, het zij beleeningen, giften, gaven etc, dat het is geworden: styli marquantiliGa naar voetnoot24), vermeenende een yder, dat het zoo behoort. Den eedt van de leveranciers eens afgenomen zijnde kunnen zij in 't vervolg van tijt aan 't hoofd van haare rekeningen stellen: Op den eedt aan 't land gedaan, heeft geleevert N.N. etc....Ga naar voetnoot25) Wat reedenen den repraesentant Hasselaar heeft sodanige heijlsame saaken niet in 't gebruijk te brengen, maar af te slaan met emportement: ‘God dome dat kan niet weezen, zouden men die luijden allen onder een eed brengen, dat kan niet geschieden!’ alsof het de onmogelijkheid selven is, ... die reeden is duijster. Nogtans zijn de heeren politik aanstonts gereed, om al wat militair is, te laten declareeren op den eedt aan het land gedaan. Dit is styli militair. De politiquen haare zaligheijt zal daar niet meerder in belast werden, als die der officieren. Men mag hier wel vragen, waarom de heer repraesentant Hasselaar het voorsz. niet invoert, daar hij nu de magt in handen heeft om te beletten, dat het land niet verkort werdt en daar dien heer in vorige dagen zo veel er over te seggen hadden op het subject van veranderen. Den heer repraesentant Hasselaar ageert in deeze seer onvoorsigtig, houdende met de houtkoper Hagen intime boesemvrindschap en brutaliseert den houtkoper Braamkamp op een ongehoorde, ja ongepermitteerde wijzen, alschoon dat de voornoemde coopman Braamkamp in vorige tijden aan hem burgemeester (als bewinthebber) alles heeft ontdekt en den heer Hasselaar geleert heeft, wat hij praesent bewust is, aangaande het scheepstimmerhoud (daarvan bij hem een ophef gemaakt werd alsof het een grote wetenschap is, die niemand anders bezit als hij). |
|