Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdAken, 22 oktober 1748U.W.E.G. missive van den 18 is mij wel geworden. Het is mij seer leed, dat in deze omstandigheden ik mij niet in Den Haag bevinden kan om U.W.E.G. met raad en daad bij te staan, maar ik ben genoodzaakt hier te blijven, totdat de verwisseling van de ratificatien geschied zal zijn; dat nog meer als een maand duren zal, omdat tot nog toe het hof van Turin niet gereed is te accedeerenGa naar voetnoot1). Ondertusschen heb ik vandaag aan den heer De Back geschreevenGa naar voetnoot2), met verzoek om communicatief en de concert met U.E.G. te werk te gaan om mijne vrienden te Delft te maintineeren en op te beuren en meteen om te beletten, dat den heer Van Haren, die gisteren naar Den Haag vertrokken is, zig de directie niet aanmaatige in onze provinciale zaaken, daar geen vreemdeling mede te doen moet hebben, en vooral niet de heer Van Haren. Ik ben verzekerd, dat den heer De Back met iever in 't werk zal stellen al hetgeen hij met U.W.E.G. geconcerteerd zal hebben en dat hij met trouw alles met U.W.E.G. zal overleggen: zoo wel met relatie tot de officiersplaats, als tot de verandering van de regering. Ik durf voor hem borg zijn. U.W.E.G. heeft niets te apprehendeeren van eenige verbintenissen tusschen hem en den heer Van Haren. Wees verzekerd W.E.G. heer, dat ik altijd in deselve gevoelen | |
[pagina 208]
| |
blijf en blijven zal en dat mij niet aangenaamer zal zijn, als bij alle occasien U.W.E.G. blijken te geeven van mijn waare vriendschap en van de hoogagting waar mede ik verblijve, etc. P.S. Ik heb de griffier Fagel ook laaten verzoeken door den heer De BackGa naar voetnoot3), van de burgemeester Schuylenburg te herinneren de beloften door hem aan mij gedaan; van zig niet te goyen na de kant van Haren, maar het met mij en mijne vrienden te houden. En ik verwagt ook niet anders van den burgemeester Schuylenburg die meer obligatie aan mijne familie heeft als aan den heer Van Haren. |