Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermdDelft, 18 oktober 1751De heeren burgemeesteren deser stad, geconsidereert dat volgens het octroy van haar E.G.M. van den jaeren 1709, als mede van het jaar 1734, het schout-ofte officierschap op het eynde deses jaars moetende verandert en ten dien eynde opden eersten maandag van november aanstaande een nominatie van drie bij | |
[pagina 199]
| |
heeren veertigenGa naar voetnoot2) gemaakt werden, dog daar benevens met de gelukkige verandering der regeringGa naar voetnoot3) verscheijde inconvenimente omtrent het practiseeren van dat octroy bevonden, en daarom verpligt aan S.H.D. onsen stadhouder bij deputatie op den 17 deser door de heeren burgemeesteren Van BleiswijkGa naar voetnoot4) en Ingilby, geassisteert met den pensionaris, gedaan, 't selve te declareeren en teffens te versoeken, te moogen weten S.H.Ds. intentie des aangaande; wanneer het gemelde H.D. behaagt heeft aan gemelde gedeputeerde te declareren te verstaan, als dat op deselve regten als Z.V.Ds. predecesseurs aangesteld sijnde, begreep, dat octroy niet meer appicabel te sijn. De pensionaris heeft ook uyt naam van burgemeesteren aan S.H.D. versogt, indien imant op de nominatie geliefde te hebben tot officier oft tot de suppletie van de vacante veertigsplaats ende alle andere saken wegens de regering, soo goet te willen wesen van door een missiven aan burgemeesteren daar kennissen van te geven. U.H.Ed. kan uijt dit bovenstaande sien, ofte het selven van mijn indispensablen pligt niet geagt moet hebben U.H.Ed. mits desen te moeten communiceren, dewijl bemerken, dat seer veel bewegingen gemaakt werden, door die geenen, die meenen door de heer Van H ...Ga naar voetnoot5) een officier te krijgen, die voor haar partij het meeste genegen is, te meer dewijl na het oud gebruijk der stadhouderlijken reggering voor advitam staat gedisponeert te werden en dus wel van de uijterste importantieGa naar voetnoot6). |
|