Briefwisseling en aantekeningen. Deel 2
(1976)–Willem Bentinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Maastricht, 10 juni 1748Mij niet durvende verstouten direct S.D.H. lastigh te vallen, neeme ick de vrijheijt, profiterende van de gelegentheijt die U Weledgeb. mij heeft gelieven te procureeren, U Weledgeb. voor te dragen de verlegentheijt waerin de Brabantse ledenGa naar voetnoot2) van de magistraet alhier sigh bevinden, door de komst van twee commissarissen des konings dewelcke hier ondersoeck gedaen hebbende nae het gene in den jaere 1673 onder de Franse regeringe is voorgevallen, sigh met eene hebben uijtgelaten, dat in 't korte souden wederkomen als commissarissen deciseursGa naar voetnoot3) en met benevens die van den heere prince van Luyck de magistraet souden veranderen: waertoe eene derselve de heer MagisGa naar voetnoot4) reets met commissie van S.M. was bekleed, met expresse insertie van in de plaets der gereformeerde roomsch catholiquen aen te stellen. Mij is daerbij versekert, dat dese commissie, hoewel tegens den sin der Luyckse heeren, binnen drie weecken haer voortgang sal hebben, dogh te gelijck dat wegens de gereformeerden uijt den raed te setten geen questie sal weesen, alsoo men die alle sal continueren en alleen van het eene in het ander collegie verplaetsen soo als | |
[pagina 34]
| |
de recessen mede brengenGa naar voetnoot5). Dat men uijt deselve een borgemeester in de plaets van de heer Pesters sal benoemen, als oock een oud-raedsverwant in de plaets van de gedimitteerden heer schepen De Hertogh. De reden hiervan is dat men anders doende bedught is, dat de stad weder aen Haer Ho.Mo. gerestitueert wesende (soo als wij dese tijt met verlangen tegemoet sien) den voet die anno 1678 gehouden is, weder sal gevolght werden, wanneer S.H. glorieuser memorie bij Haer Ho.Mo. geauthoriseert geworden om de regeringsforme tot Maestricht te bestellen, ingevolge van welcke alle roomsche soo Luijckse als Brabantse gedimitteert sijn geworden en eenige provisioneele regenten van de gereformeerde religie aengestelt, aen welcke eenige jaeren het geheele stadsbestuijr is verbleeven. Verders dewijl de tegenswoordige regenten van de Brabantse sijde (die tegens sin in de regeringe continueren alleen voor best van de stad en goede ingesetenen) swarigheijt souden kunnen maken om den eed, soo als die in dese tijt gepresteert soude moeten werden, af te leggen, soo heeft men onder de hand voorgeslagen geen nieuwen eed af te neemen, maer de regeringe soo als die verandert sal sijn, te continueren op den eed hier voormaels gepresteert; mits men daer gaern bijvoeghde den eed van getrouwigheijt aen den koning soo langh als de stad onder desselfs maght soude weesen. Dogh dit vind meede weijnigh ingressie bij de Brabantse leden die alle geresolveert schijnen de magistraet en de stad des noots te verlatenGa naar voetnoot6). | |
[pagina 35]
| |
Ick voor mij, die als vice-hoogh schout in den particulieren eed van Haer Ho.Mo. staen en die desen eed van de veranderde Brabantse magistraet soude moeten affneemen, vermeene sulx niet te kunnen doen en derhalven van d'exercitie van het ampt sal moeten abstineren. Dogh dewijl nogh de Brabantse leden nogh ick in desen niets gedencken te onderneemen, dan het geene het goetvinden van S.D.H. moghte wegdraeghen, soo neeme de vrijheijt U Weledgeb. ootmoedigh te versoecken ons soo doenlick het selve te willen mede deelen. |
|