Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendDen Haag, 7 April 1748.Den Heer Hertog van Cumberland heeft gisterenavond aan Sijn Hoogheid gecommuniceert, dat een brief ontfangen hadde uit Engeland, (waarvan de inhoud reeds, ietwat korter, weergegeven is in het tweede gedeelte van Fagels brief van 4 April, hiervóór, nr. CCCVI, blz. 418.) Sijn Hoogheid al het reeds gemelde in rijpe overweeging hebbende genoomen, en met den Heer Raad-Pensionaris en mij daar over hebbende gesproken, en geconsidereert hebbende, dat de saaken van de Republicq sig in een seer slegten toestand bevinden, dat de Campagne met geen hoop van avantage voor de Geallieerden kan worden geopent, maar wel inteegendeel tot veel nadeel, en selfs tot ruine van den Staat soude kunnen strekken, dat de voorgemelde conditiën seer veel verschillen van de geen die voor deesen door Vrankrijk sijn aangebooden, en niet devieeren van degeen, die bij het bewuste Ultimatum sijn vastgestelt, en dat het Hof van Groot Brittannien selve geinclineert is om die aanteneemen, heeft begreepen dat het interest van den Staat meedebrengt om het sentiment van het Hof van Groot | |
[pagina 427]
| |
Brittannien daaromtrent te adopteeren, en heeft mij vervolgens gechargeert om aan U Ho. Ed. daarvan kennisse te geeven, met versoek dat U Ho. Ed. daarover gelieve te spreeken met Mijlord Sandwich, en met denselven te overleggen hoe en op wat manier best hierover gehandelt sal kunnen werden met den Heere Grave van St. Séverin, als ook wat passen gedaan behooren te werden bij de Heeren Grave van Caunitz, en Chavanne, om de Hoven van Weenen en Sardiniën te persuadeeren tot het maken van een einde van de jeegenwoordige troubles, op den voet van de meer-aangehaalde conditiën; werdende verders aan U Ho. Ed. overleg, de concert met Mijlord Sandwich, gelaaten of niet eenige en wat communicatie hiervan aan desselfs Heeren meede-plenipotentiarissen gegeeven behoort te werden, alsoo Sijn Koninglijke HoogheidGa naar voetnoot1) de secretesse van deese saak ten hoogsten heeft aanbevoolen, sullende ondertusschen van deese kant niets versuimt worden om geduurende deese onderhandeling de praeparatiën tot een vigoureuse campagne met alle bedenkelijken ijver voorttesetten, of het ongeluk mogt willen dat, de intentie van het Hof van Vrankrijk niet opregt sijnde, deese ouvertures tot geen consistentie souden werden gebragt, waarvan het teegendeel nogtans gehoopt en gewenscht werd. |