Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendCCLXXXII.
| |
[pagina 375]
| |
sedert twaalf jaaren is geweest Raad in gemelde stadt, sig altoos heeft gecomporteerd als een eerlijk man, sonder dat zijne conduites eenige reproches hebben konnen verdienen, dat hij, schoon sig ook had willen abuseren van welvoeglijke sentimenten een regerent regent betamende, nogtans buyten staet is geweest, en gebleven, om sig aan eenige onordentlijkheden of morsigheden te hebben konnen schuldig maken, gemerkt noyt eenige employen heeft beseten, waarin hij sulx soude konnen gedaen hebben; dat in den voorledene jaaren Burgemeesters van Gouda bij een gecerneerde Commissie hem hebben gesolliciteert, gelijk ook daarna diversen anderen leeden van de vroedschap, om sig te willen laten employeren tot de gemelde ontfangerschappen; dat hij, ziende de eenparigheid van allen de leeden van de vroedschap, eyndelijk deselven bedieningen heeft geaccepteert, dog sulx onder expresse stipulatie en formele belofte van allen de leeden, dat hij daar van niet soude mogen werden ontset, of een ander in zijn plaatse gestelt, maar dat hij daarin soude moeten werden gecontinueerd en gemaintineerd, soo lange en onder welke benaminge in 't vervolg van tijd het voorschreve remplacemend soude werden ingevordert; dat hij suppliant sig in dese bedieningen, die hem als een particulier zijn gegeven en niet als vroedschap, sig mede als een eerlijk man heeft gedragen, sonder eenig pligtsversuym in allen naerstigheid deselven waergenomen, so veelen penningen ontfangen, na stads gelegentheyd als ergens elders, de ingesetenen met alle minzaemheyd ontfangen, welkers toevloed ter betalinge kwam te accesseren bij expiratie van den termijn, invoegen dat hij sig geobligeert vindende te moeten retireren, deselven hem kwamen na te loopen, met versoek, om haare furnissement te willen overnemen; dat hij zeer is gepersuadeert van de goede intentie van verre het meeste, grooste en aensienelijkste gedeelte der gantse Burgerij, met welke van den geboorte in alle minsaemheijd heeft omgegaen, met zijn raad geadsisteert en op een verpligtende wijze heeft ontmoedt; dat desniettemin, de vroedschap hebben konnen goedvinden, hem gants ongehoort van dese bediening te ontsetten, en een ander in zijn plaats te stellen, 't welk is ongehoort en strijdig tegens de verbintenisse van haar gegeve woordt tot | |
[pagina 376]
| |
maintien: dat twijffell, of sulx is gedaen na de beveelen van zijne Doorlugtigste Hoogheyd, dog dat geen employen begeeren te besitten of te bedienen sonder de genadige wille en volkome toestemminge van sijne Doorlugtigste Hoogheyd. Ingeval begeere, niet langer te mogen behouden, wil afstaen, gelijk van mijn vroedschapsampt hebbe gedaen, als alleen mijn hope, en verwagtinge vestigende op de genade van Zijn Hoogheijd. Hebbe gesuppliceert bij Requeste aen zijne Doorlugtigste Hoogheyd, mij te willen confirmeren en te bevestigen in de gemelde ontfangerschappen, onder so obligatoire stipulatien geaccepteerd, dog ingeval sulx niet mogte behagen, deselve alsdan te mogen resigneren in handen van Sijn Hoogheyd, met versoek van acceptatie, wijders gerecommandeert mijn persoon tot een ander bedieninge, van het Balljuwschap der Stadt Gouda, nu zullende vaceeren, met versoek mij daarmede te willen begunstigen. Smeke zijn Excellentie, dese mijne versoeken te willen appuijeren bij zijne serenissime Hoogheyd. |
|