Briefwisseling en aantekeningen. Deel 1
(1934)–Willem Bentinck– Auteursrecht onbekendIn de Huygewaert, den 3e Mey 1747.Hoog Edele Heer, Myn gemoed is zo vol van genoegen en vreugde, over de wonderlijke bestiering van den hemel, dat ik niet langer mijn kan weerhouden Uw Hoog Edele sulks te betuigen en mijn hert te uyten aen die geene, die alleen de goede zaak in een volle vergadering van zo veele tegenpartijders opentlijk heeft derven voorstaan. Met regt noemen dan de gemeente Uw Hoog Edele Vader lief. Ik sal het in mijn hert doen so lange ik leef. Alle weerders van den Prince van Orange loopen nu met hangende hoofden, en de meeste regenten in dit quartier durven qualijk hunne oogen van schaamte voor hunne gemeynte | |
[pagina 258]
| |
opslaan. Voorleden VrijdagGa naar voetnoot1) als de gecommiteerde Raeden in Hoorn vergadert waeren, en des middags in het Logement aen de tafel zaten, nam den Burgermeester Van Loosen van Enkhuysen een groot glas en dronk op den Prins van Oranje sijn gesontheit, dog geen van de andere wilde hem bescheyt doen. En twee dagen daer aenGa naar voetnoot2) sijn se gedwongen om sijn Hoogheit tot hunne Stadhouder te verclaeren! Tot Hoorn wierd voorleden maendagGa naar voetnoot3) voormiddag de clok van het Raedhuys geklept, en den Pensionaris rabbelde schielijk een dictate citatie. De burgers die in groote getale voor het Raedhuys stonden in vertrouwen zijnde, dat den Hoog gede Prince tot Stadhouder wierde geproclameert, begonden te verstaen dat sulks niet was, wierden gramstoorig, so dat den pensionaris binnen ging en kort daerna waeren hij genoodsaekt den Prince tot Stadhouder te verclaeren. De vissers, die daar gemeenlijk het hoogste gezag voeren, als er wat te doen is, bragten aenstonds een Oranje vlag op den toorn van 't Hooft, dog den secretaris de Vicq en balluw van Hoorn dede deselve weder afnemen, en zijde dat zij Woensdag soude doen wat zij wildeGa naar voetnoot4). Dog gisteren morgen quamen zij voor het stadhuys, zeggende dat zij de vlag wilde doen waeyen, want dat den Prins in het voorbij zijlenGa naar voetnoot5) slegte gedagten van haer soude hebben, en bragten denselve aenstonds na den toorn. Tot Alkmaar is het mede traeg gegaen, want dat zijn alle affhankelijke van Amsterdam en hebben altijt een Emissaris van die stad in hun regering, so als wij Carel de Dieu, een onregtvaardig brutal schepsel, die dijkgraef van dese polder is en waer van ik het grootste ongelijk lijden moet. |
|