man in de Staten-Generaal gebracht. Comme notre Pais ne peut qu'à peine fournir, et peut être point, le nombre de troupes nationales fixé par le plan, et qu'il en faut d'étrangères, je vous prie de vous informer de ce qu'on pourroit trouver, et de me dire ce qui se pourroit faire, pour avoir des soldats étrangers, combien, et où. Ceci sous main et sans vous exposer.
|
-
voetnoot3)
- Kopie. De meeste hierna volgende stukken betreffende een zending van Thomas Isaac de Larrey naar Denemarken zijn in tamelijk slordige kopie onder Bentincks papieren bewaard.
Deze Larrey was de zoon van een kolonel in Staatsche dienst, die een vriend van Van der Heim wordt genoemd en door hem in 1744 voor een diplomatieke missie in Frankrijk werd gebruikt, waarvan hij zich overigens slecht kweet. (Vgl. De Jonge, De Nederl. diplomatie in den Oostenr. Successie-oorlog, blz. 115 vlgg., en P. Geyl, a.w., blz. 152 vlgg.; dat Th.I. de Larrey een zoon van die man was, maken wij op uit een uiting van Trevor, For. St. P., Holland, P.R.O.). Kolonel de Larrey was zeker wel de Henri Larrey, generaal-majoor in de Staatsche dienst, die vermeld wordt als een zoon van Isaac de Larrey, Hugenootsch réfugié en bekend schrijver, die zijn fortuin in Pruisen zocht (N. Ned. Biogr. Wbk., IV).
Th.I. de Larrey was aanvankelijk intendant van de graaf van Aldenburg, bij wie Willem Bentinck hem leerde kennen, en uit wiens dienst hij in die van Bentinck overging na de dood van de graaf. Bij de oneenigheden tusschen Bentinck en zijn vrouw stond Larrey geheel aan Bentincks kant. Hij werd door zijn beschermer in de Nederlandsche politiek geïntroduceerd en vervulde meer dan éen half-officieele diplomatieke zending, vóór hij eindelijk zijn eigen weg ging, lid werd van de Conferentie, die Bentinck in 1751 ingesteld wist te krijgen, en secretaris van de Goevernante.
In December 1741 ging Larrey naar Denemarken om Bentincks particuliere belangen (in verband met de bezittingen van zijn vrouw, die onder het leenheerschap van de Koning van Denemarken vielen - vgl. Van Huffel, a.w., 2de hst., 3 -) aan het hof aldaar te bepleiten. Van die gelegenheid maakten Bentinck en de Raadpensionaris gebruik om Larrey op te dragen tevens te trachten het IJslandsch visscherijgeschil dat tusschen Denemarken en de Republiek gerezen was - vgl. Wagenaar, XIX, blz. 279, en Bijvoegsels, blz. 92 - te beslechten. De eigenlijke verklaring van die opdracht vindt men in Larrey's brief van 23 April; hierna, blz. 57. Zij is, dat Bentinck en Van der Heim oprecht wenschten in het aangezicht van het Fransche gevaar de oneenigheid met Denemarken bij te leggen, en dat zij geen vertrouwen hadden in de bedoelingen van Gilles Coymans, de resident der Staten te Kopenhagen, die een Amsterdammer was (vgl. Elias, Vroedschap van Amsterdam, II, blz. 766). Vandaar ook Bentincks mededeelingen aan Larrey omtrent de voortgang van de augmentatie in de Staten van Holland.
|