Kermis-tafreeltjes, in geëtste kunstplaatjes, op boert- en ernstigen dichttrant beschreven, tot nut en vermaak voor kinderen van allerlei ouderdom(1810)–C.F. Bendorp– Auteursrechtvrij Vorige [pagina t.o. 21] [p. t.o. 21] DE TOVERLANTAERN. [pagina 21] [p. 21] De toverlantaarn. Zoo loopt de dag ten ende, De scheemrende avond valt. Ik volg de kermisbende, Daar ieder tiert en malt. 'k Heb wondren te vertoonen, Elk roemt mijn fraai-kuurjeus, De vrouw met zeven zonen, En David met de reus. Laat mij slechts binnen komen, Heer Rijkaart, in uw zaal. O edelen en vromen, Ik groet u altemaal. Hang slechts een tafel-laken, Of wijst me een witten muur. Ik zal het kortjes maken; Het duurt gewis geen uur. [pagina 22] [p. 22] ‘Ik zie nog niets met allen.’ ‘Ik ook nog niets met al!’ Te beter zal 't bevallen Dat ik vertoonen zal. Daar is het spel begonnen: Zoo, zoo, kijk maar regt uit. 't Zijn kransen en festonnen, Ter eere van de Bruid. Daar danst men uit den treuren, Eerst jan en dan weer kaat. De Lierman, onder 't neuren, Draait helder op de maat. Daar hebt gij 't zieke Bruidje; Haar kwaal is wel bekend: De Vroedvrouw vult haar spuitje, Zet haar een lavement. Al! ziet den Molen draaijen; De schaal weegt zwaar gewigt; Vijf Hanneken aan 't maaijen, En 't Scheepje zeilt gezwicht. Piouters, Salamanders, De Ruiter zonder paard. [pagina 23] [p. 23] Al meer en nog al anders, Van allerleijen aard. Twee legers bij elkander Ziet ge in slagorden staan; Als Caesar, Alexander, Voert elk kaptein die aan. Daar gaan zij aan het vechten: Poef, paf, fla dood, sla dood. Men zal den strijd beslechten, Maar zonder kruid of lood. In 't eind moet eaustus komen, Gehaald door heintje pik; Maar daar mogt gij van droomen, En daarom eindig ik. Gij Dames, en gij Heeren, Voldeed u mijne kunst, Wilt mij recommandeeren: 'k Verzoek een ieders gunst. Nu krijgt het Savoijaartje Zijn handgift, en vertrekt. Daar op spreekt Bestevaartje Een les, die aandacht wekt: [pagina 24] [p. 24] ‘Wie de ondermaansche dingen Waardeert gelijk ze zijn, Die achtze schemeringen, Verbeelding, louter schijn. Vermaken die ons streelden, Of zorg die ons nog kwelt, Zijn als de schaduwbeelden Vertoond in 't tooverveld.’ Ja, Grootvaar, dat 's waarachtig; Gij hebt het regt gevat: Al schijnt het kinderachtig, Men leert er altijd wat. * * * Vorige