Davids psalmen(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 442] [p. 442] Het eigen Geschrift, gezegd van David. 1. 'k Was van ligchaam en vertooning By myn' Broed'ren klein, gering; 'k Was de jongste in Vaders wooning, Die zyn' Schaapjes weiden ging In het klaverryke veld; 'k Maakte een Speeltuig, en, voor zingers, Heb ik ook te zaam gesteld Eenen Psalm met myne vingers. 2. Wie tog zal 't myn' Heer' verkonden? God, zelf God, die my verhoort, Zyn' Gezant heeft uitgezonden, My der Kudde ontnam, en voort Met zyne olie overgoot. In myn' broed'ren, met hun allen Grof van spieren, schoon en groot, Had de Heer geen welgevallen. 3. Ik ging uit, en, niet verlégen, Goliat, die my, te onwaard, By zyne afgoôn vloekte, teegen; Ik heb ook zyn eigen zwaard Uitgetrokken, hem den kop Afgehouwen, en van 't smaaden, Hoonen, last'ren, hoog in top, Isr'els Kinderen ontlaaden. Vorige Volgende