Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 399]
| |
Honderd-twee-en-veertigste PSALM; voor Instrumenten. | |
Psalm CXLII.1.
Ik riep tot God met myne stem;
Ik bad den Heere en smeekte hem;
Myn' klagten stortte ik voor hem uit;
Ik bragt voor hem myn noodgeluid.
| |
[pagina 400]
| |
2.
Wanneer ik was beklemd van geest
Is u myn pad bekend geweest:
Zy lagen op den weg, dien ik
Zou wand'len, een' verborgen' strik.
3.
Ik zag, hoe zeer regtsom gezien,
Geen' die my kenden, geen ontvliên,
Niet één ook heeft myn' ziel verzorgd;
Dies riep ik: Heer! gy zyt myn borgt:
4.
Gy zyt myn toevlugt, lévenslot:
Geef acht op myn geschrei, o God!
Red my, die nu, zeer uitgeteerd,
Van myn' vervolgers ben verheerd.
5.
Voer myne ziel uit boeije en band,
Dat ik uw' naam lofzinge in 't land:
De oprechten zullen om my staan,
Wanneer gy my hebt welgedaan.
|
|