Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– AuteursrechtvrijHonderd-en-négentiende PSALM; voor Instrumeten. | |
[pagina 343]
| |
Psalm CXIX.ALEPH.
1.[regelnummer]
Welzaalig zyn de oprechten, zy die gaan
In 's Heeren wet; die zyn verbond betragten;
Die hertlyk na hem zoeken, slinkse daân
Vermyden, in zyn' wégen dag en nagten
Voortwandelen. Gy stelde, o Heer! ten pligt',
Dat ieder zoude op uw' bevélen achten.
2.[regelnummer]
Og! waar' myn weg naer uwe wet gericht!
Nooit hadde ik schaamte als ik alle uw' geboden
Opmerkte; ik zal met al myn hert nu voort
U looven; en als ik, o God der Goden!
Uw' rechten kenn', zal ik uw wet en woord
Bewaaren: Heer! verlaat my niet in nooden.
BETH.
3.[regelnummer]
Hoe wandelt tog de jong'ling onbesmet?
Uw woord nagaande. Ik zoek u hertlyk, Heerè!
Duld Met dat ik myn' voet in 't dwaalspoor zett'.
Ik heb, ten einde ik alle zonden weêre,
Uw' reên in 't hert verborgen: Heer! gy zyt
Gezeegend, maak dat ik uw' wetten leere.
4.[regelnummer]
Al 't recht uws monds vertelde ik, zynde altyd
In 't spoor van uw' getuigenissen, wetten
| |
[pagina 344]
| |
Veel meerder dan om allen schat verheugd.
Ik zal aan uw' bevélen denken, letten
Op uwe paên, daarin doen zyn myn' vreugd,
En nooit uw woord in het vergeetboek zetten.
GIMEL.
5.[regelnummer]
Maak dat uw knegt tog leeve, uw woord bewaar,
En uwer wet en werken wonderhéden
Met de oogen zie: ik ben op aarde maar
Een vreemdeling; dek voor myne oogeléden
Nooit uw' geboôn: myn' ziel is steets in my,
Door zugt tot uw' gerichten, als vertreeden.
6.[regelnummer]
Gy scheld ze die, door vloekb're hovaardy',
Van uw' geboôn afdwaalen; wend het smaaden
Van my, die uw' getuigenissen houd.
Als 't prinsdom zat en sprak om my te schaaden,
Heb ik doch uwe inzettingen beschouwd:
Zy zyn 't die my vermaaken, die my raaden.
DALETH.
7.[regelnummer]
Ik kleef aan 't stof; verkwik my naer uw woord:
Gy gaaft gehoor op 't melden myner wégen;
Leer my den weg van uw' bevélen voort,
Opdat ik tot uw' wond'ren zy genégen:
Want myne ziel druipt weg van treurigheên;
Rigt, rigt my op naer 't woord van uwen zeegen.
8.[regelnummer]
Wend van my 't pad der valsheid: Heer! verleen
Uit gunste uw' wet, my, die zig heeft verkooren
Den waaren weg, uw' rechten voorgesteld,
Daar vast aan kleeft; laat my geen' schaamte stooren:
Ik zal, door u gevoerd in 't open veld,
Voortloopen in alle uw' gebooden' spooren.
| |
[pagina 345]
| |
HE.
9.[regelnummer]
Leer my uw pad, ik zal 't, ten eind' toe, gaan;
Geef my 't verstand, ik zal uw' wet bewaaren
Met al myn hert; doe my betreên de paên
Van uw' geboôn, die myne blydschap baaren:
Neig my tot uw' getuigenissen, Heer!
En nimmer tot schraapzugtig t' zaam vergaêren.
10.[regelnummer]
Maak dat ik 't oog van de iedelheid afkeer'
En leeve door uw' wégen; geef 't gezeide
My, die u vreest; wend van my smaad en hoon,
Daar ik voor schroom: uw' rechten, Heer! zyn beide
Volmaakt en goed; 'k heb lust tot uw' geboôn:
Maak dat uw recht my ook ten léven leide.
VAU.
11.[regelnummer]
Geef, Heer! dat ik uw' gunst en heil aanschouw'
Naer uw' belofte; opdat ik hebb' te spreeken
Tot die my hoont: wyl ik uw woord vertrouw.
Maak nooit myn' mond van 't waare woord versteeken:
Want, hoopende op uw' rechten, zal ik nu
In 't houden van uw' wetten nooit ontbreeken.
12.[regelnummer]
'k Zal gaan in ruimte, omdat ik zogt na uw'
Bevélen; 'k zal by vorsten my niet schaamen
Te staan voor uw' getuigenissen, maar
Na uw' geboôn, myn' vreugd, de hander t' zaamen
Opheffen: want ik min ze, en zal ook naer
Uw' wetten al myn doen en laaten raamen.
ZAIN.
13.[regelnummer]
Bedenk 't gezeide aan uwen knegt, daar gy
Myn' hoop op vestte, een troost in myne elenden:
Want uw' belofte, o Heer! verkwikte my.
| |
[pagina 346]
| |
Ik week, hoezeer bespot van 's trotsaards benden,
Niet van uw' wet, en dagt aan uw weleer
Zo streng gericht; 't geen druk door troost deed enden.
14.[regelnummer]
'k Was zeer ontroerd om 't booze rot, dat, Heer!
Uw' wet verlaat, uw' wet die my deed kweelen
Ter plaatse van myn vreemdlingschap op aard'.
Ik peinsde, o Heer! 'k liet 's nagts myn' zinnen speelen
Op uwen naame, en heb uw' wet bewaard:
Dit 's my geschied om 't doen van uw' bevélen.
CHETH.
15.[regelnummer]
God is myn deel; ik zeide: ik zal uw woord
Bewaaren; 'k heb u ernstelyk gebéden:
Bewys my, naer belofte, uw' gunst nu voort.
'k Bedagt myn weg, en keerde myne schreeden
Na 't spoor van uw' getuigenissen, 't, pad
Waartoe ik haastte one ylings voort te treeden.
16.[regelnummer]
Ik wierd beroofd door boosaards, doch vergat
Uw' wetten niet; 'k ben 's midnagts al verreezen
Om u voor 't recht uws rechts te looven, ja
'k Ben een gezél van allen die u vreezen
En dienen; de aarde is vol van uw' genaê:
Heer! maak my in uw' keuren onderweezen.
TETH.
17.[regelnummer]
Gy, naer uw woord, bragt aanuw' knegt geluk.
Leer my verstand en goeden zin, o Heere!
Want ik geloofde uw' wet, en, voor myn' druk,
Was ik verdwaald; nu houd ik, t' uwer eere,
Uw wet en woord: gy zyt gants goed, en recht
Goeddoende; maak dat ik uw' keuren leere.
| |
[pagina 347]
| |
18.[regelnummer]
't Hovaardig rot beloog my; doch uw knegt
Volgt uw bevel: daar 't hert in hunne lyven
Smeervet is, schep ik vreugd in uwe wet.
Druk was my goed, opdat ik my mogt' styven
In uwe leere: uws monds wet baat my bet
Dan duizenden van goude of zilv're schyven.
JOD.
19.[regelnummer]
Maak my, die door uw' hand bereid is, wys
In uw' geboôn; zo zullen die u vreezen
Bly' zyn, myn' hoop, Heere! op uw woord ten prys.
'k Weet dat uw recht recht is, en gy voordeezen
My hebt verdrukt uit goeder trouwe en deugd:
Laat, naer uw woord, uw' gunst myn troost nu weezen.
20[regelnummer]
Toon my genade, opdat ik leef', wiens vreugd
Uw' wet is; laat de trotsaards, die my deeren
Met leugentaal', beschaamd staan; ik doch tragt
Uw' wet te doen: laat, laat te mywaarts keeren
Elk die u vreest, uw', keuren kent en acht,
En my, daar toe oprecht, nooit schaamte onteeren.
CAPH.
21[regelnummer]
Myn' zielen oog, bezwymd door hoope, o Heer!
Na 't Neil uws woords, heb ik u toegebeeten:
Waar blyft uw troost? doch heb ik, schoonn, als 't leer
Door rook, verdroogd, uw' keuren niet vergeeten:
Hoelang zal 't zyn, eer gy, voor uwen knegt,
Het recht aan myn' vervolgers toe zult meeten?
22.[regelnummer]
't Hovaardig rot groef put by put, te onrecht
Naer uw' geboôn, die 't waare naakt verklaaren:
Help my, dien zy beliegen, en van, de aard'
Schier weg deên; maar ik liet uw' wet niet vaaren:
| |
[pagina 348]
| |
Maak, naer uw' gunst, my wéder 't léven waard;
'k Zal dan uws monds getuigenis bewaaren.
Lamed.
23.[regelnummer]
Uw woord is in den hémel eeuwig, wis,
Uw' trouwheid, Heer! tot in geslachts geslachten,
Gy vestte de aard', die nu nog staat en is
Naer uw bevél, dienst doende op uw' gedagten:
Waare ik niet in uw' wet verheugd en bly',
De druk had lang vergaan doen all myn' kragten.
24.[regelnummer]
'k Zal nook uw' wet vergeeten; wyl gy my
Dies leeven deed: hoed my, uw knegt, voor dwaalen:
Ik zogt na uw' bevélen, 't snoode rot
Na myn verderf; ik stelde t' elke maalen
Uw woord my voor; ik zag een einde, o God!
In al 't volmaaktst: doch heeft uw last geen' paalen.
MEM.
25.[regelnummer]
O lieve wet! ik spreek 'er daaglyks van:
Zy, steets my by, maakt my in alle deelen
Veel wyzer als myn vyand, kloeker dan
Myn' leeraars: wyl myn' zinnen stadig speelen
Op uw' geboôn; 'k heb meer voorzigtigheid
Dan de ouden, door het doen van uw' bevélen.
26.[regelnummer]
Ik trad van 't pad der boosheid af, bereid
Uw woord to doen; ik ben nooit slinks ontweeken
't Geen gy my leerde, uw' rechten: o! hoe zoet,
Ja zoeter zelf dan honig is uw spreeken
In mynen mond! myn' kennis word gevoed
Door uw' geboôn; dies haat ik valse streeken.
| |
[pagina 349]
| |
NUN.
27.[regelnummer]
Uw woord is my een' lamp een licht op 't pad;
Ik zwoor, en zal 't gestand doen, voort te streeven
In 't geen uw recht, gants recht, in zig vervat.
'k Ben zeer verdrukt; doe, naer uw woord, my leeven:
Neem, Heer! myns monds vrywillig offer aan,
En leer my op uw' rechten acht te geeven.
28.[regelnummer]
Schoon met myn' ziel staâg in de hand gegaan,
Vergat ik doch uw' wet niet; spyt de laagen
Der boozen, dwaalde ik nimmer daarvan af.
'k Nam uw' geboôn ten eeuwig erf, 't behaagen
Van dit myn hert, dat zig gants overgaf.
Uw' last te doen ten einde zyner dagen.
SAMECH.
29[regelnummer]
'k Haat schalk beraad, en min uw' wet, Heer! gy,
Gy zyt myn schild en schuilplaats; al myn hoopen
Was op uw woord. Boosdoeners! wykt van my,
Dat ik in Gods gebooden' weg mag loopen.
Help my, naer uw' belofte, op dat ik leef',
En nooit myn' hoop met schaamte moet' bekoopen.
30.[regelnummer]
Help my, dat ik behouden zy, en kleef'
Aan uwe wet; gy doet de afwykers zwigten,
Vertreed, verwerpt de boozen all' te gaêr
Als schuim: want hun bedrog is leugendichten;
Dies min ik uw' getuigenissen 't hair
Rees my te berge, uit vrees voor uw' gerichten.
AJIN.
31.[regelnummer]
Ik deed gants recht; geef my niet over aan
Verdrukkers; wees uws dienstknegt borg ten goede,
En laat my nooit door trotsaards neederslaan.
| |
[pagina 350]
| |
Myne oogen, ziende uw heil na, zien zig moede
Na 't woord uws recht: doe my naer uw' genaê;
Maak dat ik uwe inzettingen bevroede.
32.[regelnummer]
Ik ben uw knegt; maak dat ik recht verstaa
't Getuigde woord: het is Gods tyd to werken,
Wyl zy uw' wet verbraken: 't goud, hoe schoon,
Bemin ik min dan uw' gestelde perken;
Dies hield ik gants voor recht alle uw' geboôn,
En deed myn' haat op valse paden merken.
PE.
33.[regelnummer]
Uw' wetten, Heer! zyn wonder, dies bewaart
Myn' ziel die t' zaam; de ontsluiting uwer woorden
Geeft licht, verstand aan slegten, hoe onwaard.
'k Hygde, openmonds: want uw' geboden spoorden
Myn' hoop staâg aan; zie gunstig op my neêr,
Naer 't recht aan dien uw naam en eer bekoorden.
34.[regelnummer]
Doe in uw woord my vast gaan, t' onrecht, Heer!
Myn voogd niet zyn; verlos my van 't bezwaaren
Der mensen, 'k zal uw' last dan doer; ontsluit
Uw ooglicht my; wil uwen knegt verklaaren
Alle uw' gehoôn: daar vlieten beeken uit
Myne oogen, wyl ze uw' wet niet zien bewaaren.
TSADE.
35.[regelnummer]
Gy zyt, Heere! als alle uw' gerichten, recht,
En hebt op 't hoogst belast de billyk héden
Van uw getuigde, en 't geen uw' waarheid zegt.
Wyl 's vyands rot uw woord vergat en réden
Deed de iever my vergaan; uw woord is wel
Gelouterd dies ik 't min, en na wil treeden.
| |
[pagina 351]
| |
36.[regelnummer]
'k Vergeet, hoe klein en slegt, nooit uw bevél:
Uw recht is recht, uw' wet is waar gebleeven
Eeuw uit eeuw in: benaauwdheid trof my aan
Met angst, wyl uw' geboôn my vreugde geeven;
Het recht van uw getuigde zal bestaan
in eeuwigheid: ei, leer 't my, ik zal leeven.
KOPH.
37.[regelnummer]
'k Riep hertlyk: Heer! verhoor my, die uw' wet
Bewaaren wil; red my uit angst en schroomen,
Zo zal ik naer uw woord doen, daar ik met
Geschrei op hoopte, eer 't daglicht wierd vernomen.
Myne oogen zyn, opdat ik uwe reên
Betragte, 's nagts de waaken voorgekomen.
38.[regelnummer]
Hoor, Heer! myn' stem, naer uw' goedgunstigheên;
Doe, naer uw recht, my leeven: schalken, snooden
Genaaken my, en gaan uw' wet ver mis.
Gy zyt naby, gants waar zyn uw' geboden;
Ik wist van ouds dat gy die t' zaamen wis
Voor eeuwig hebt gegrond, o God der Goden!
RESCH.
39.[regelnummer]
Help my, die nooit uw' wet vergat, uit leed:
Twist mynen twist; verlos, verkwik my, eeven
Als gy beloofde: uw heil is wyd en breed
Van boosaards af; dewyl zy nimmer streeven
Na uw' geboôn: Heere! uw' barmhertigheên
Zyn, veel en groot; doe, naer uw recht, my, leeven.
40.[regelnummer]
Myns vyands rot is veel, doch gaan myn' schreên
Nooit van uw wet: ik zag die de ontrouw pleegen,
't Verdroot my dat ze uw woord niet doen: want, Heer!
Zie dat ik 't min; verkwik my door uw' zeegen:
| |
[pagina 352]
| |
't Begin uws woords is waarheid; nimmermeer
Zal 't recht uws rechts of wank'len of beweegen.
SCHIN.
41.[regelnummer]
t' Onrecht vervolgd van vorsten,vreesde ik voor
Uw woord doch; blyde om uw' belofte en eeden,
Als een die buit van waarde vind op spoor,
Verfoei en haat ik valse daân en réden;
'k Min doch uw' wet, 'k roem zévenmaal uw' naam
Des daags, om 't recht van uw' gerechtighéden.
42. Voor hen die u beminnen al te zaam
Is groote vreê; geen aanstoot zal hen schaaden.
'k Hoop op uw heil en doe, Heere! uw bevél;
Myn' ziel bewaart, van liefde als overlaaden,
Uw' wet en uw' getuigenissen wel:
Want voor uw oog zyn alle myne paden.
THAU.
43.[regelnummer]
Doe myn geschrei u nad'ren, naer uw woord
My wys zyn; laat myn smeeken voor u komen;
Red my, naer uw' belofte; opdat ik voort,
Heere! in uw' wet door u geleerd, by stroomen
Uw' lof uitstorte, uw' reden roeme altoos:
Want uw' geboôn zyn alle oprecht vernomen.
44.[regelnummer]
Uw' hand help' my, die uw bevél verkoos
'k Wagt op u heil, uw' wet kan my vermaaken:
Laat, Heer! myn' ziel in 't léven: door uw recht
Geholpen zal ze u looven; 'k miste 't baken,
Was, als een schaap, verlooren: zoek uw' knegt,
Die nooit uw' last deed in 't vergeetboek raaken.
|
|