Davids psalmen
(1733)–Jan van Belle– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
werk ten hoogsten trap; Ook maaken, dag aan dag, En nagt
aan nagt, gewag Van 's Scheppers weetenschap; Hunn' spraak
word algemeen Verstaan van iedereen; Hun rigtsnoer, juist
in 't passen, Maakt regt door de aarde een spoor; Hunn' rédenen
gaan door Tot beide 's waerelds assen.
| |
Négentiende PSALM; voor Instrumenten. | |
[pagina 48]
| |
Psalm XIX.1.
De heem'len en 't gespan
Der sterren roemen van
Gods werk ten hoogsten trap;
Ook maaken, dag aan dag,
En nagt aan nagt, gewag
Van 's Scheppers weetenschap;
Hunn' spraak word algemeen
Verstaan van iedereen;
Hun rigtsnoer, juist in 't passen,
Maakt regt door de aarde een spoor;
Hunn' rédenen gaan door
Tot beide 's waerelds assen.
2.
God heeft, voor 't zonnelicht,
Een' tent daarin gestigt.
De zon ryst, blyde, en snelt,
Gelyk een bruidegom
Ter slaapzaale uitgaat, om
Het pad, gelyk een held,
Te loopen; zy gaat uit
Aan de oosterkimme, en sluit
Haar' halven keer, in 't daalen,
Aan 's waerelds westerend:
Daar blyft niets onbekend
Haar' heete en held're straalen.
3.
Gods wet, volmaakt en goed,
Bekeert het hard gemoed;
Zyns woords getuigenis
Is 't zeekerst dat men heeft,
Dat slegten wysheid geeft.
't Bevel des Heeren is
| |
[pagina 49]
| |
Oprecht, en maakt altyd
Het hert geheel verblyd.
Klaar worden de oogenléden
Door reinheid zyns gebods;
Rein is de vreeze Gods,
Bestaande in eeuwighéden.
4.
Des Heeren rechten zyn
Recht, waar; en 't goud, hoe fyn,
Is nooit zo wensens waard;
Geen honig is zo goed,
Noch honigzeem zo zoet:
Uw knegt, daardoor verklaard
En aangemaand, beschouwt
Groot loon voor die ze houd.
Doch wie zou juist de paalen
Van alle dwaaling zien?
Doe my, reinhertig, vliên
Van al 't verborgen dwaalen.
5.
Maak dat uw knegt, o Heer!
Gezwind to rugge keer'
Van trotsheid; laat dit kwaad
Niet heersen over my;
Opdat ik zuiver zy,
En groote zonden laat'.
Doe 't spreeken met myn' mond,
Door 't denken, uit den grond
Myns herten voorgedraagen,
O Heer! myn rots, myn stut,
Die my verlost, beschut,
Eens voor uw oog behaagen.
|
|