5[regelnummer]
Ai, zeg mij eens wat vreest gij?
Of denkt gij dat mijn zieltje,
Mij heimlijk zou ontglippen,
|
-
voetnoot18.
-
Aan Fillis. Merkwaardige
vermengeling van petrarkistische en rococo-elementen. De neo-platonische
gedachte dat bij het kussen de ziel van de minnaar in het lichaam van de
geliefde overgaat (en omgekeerd), treffen we aan in Basium X, vs. 12-13
van Janus Secundus: ‘Et miscere duas iuncta per ora animas;/Inque
peregrinum diffundere corpus utramque’ (=‘En door een kus, ons
beider zielen saam te snoeren,/Zoodat in 't wederzijdsch gemoed de harten
samensmelten’); voorts in de petrarkistische liefdeslyriek, bijv. bij
Hooft (zie C.A. Zaalberg, Uit Hoofts lyriek, Zwolle 1963, p. 54, 91,
113). W.A.P. Smit, Van Pascha tot Noah III, Zwolle 1962, p. 176,
signaleert een voorbeeld uit Vondels Adonias.
Zie voor de
neo-platonische opvatting van het kussen vooral N.A. Robb, Neoplatonism of
the Italian Renaissance, London 1935, p. 191, waar o.a. genoemd wordt het
Libro del Cortegiano van Baldassare Castiglione uit 1528, vertaald door
J. Hoeksma - A. Zijderveld: Het Boek van den Hoveling, Zutfen 1930.
Behalve deze zielkus verwijst ook het triomfmotief in Bellamy's gedicht naar
Petrarca en het petrarkisme. Zie hierover nader bij nr. 54. De speelse korte
rijmloze versregel en het woordgebruik (o.a. de vele verkleinwoorden) geven het
gedicht daarentegen een rococo-inslag.
-
voetnoot7
-
Terwijlen: oude vorm van
terwijl, die in de 17e eeuw nog herhaaldelijk voorkomt; cf. WNT
XVI, 1700.
|