Gezangen mijner jeugd
(1968)–Jacobus Bellamy– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
2. Aan mijne lier (3) Ga naar voetnoot2.Mijn lier, 'k heb u welëer besnaard,
Ga naar voetnoot1-3
Om voor mijn Vaderland te zingen;
Ik zong van Bato's heldenäart,
Ga naar voetnoot3
Maar - dit deedt fluks uw snaaren springen.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ik sloeg beschaamd mijne oogen neêr,
En spande op nieuw de dunne snaaren.
Ik zong - maar, ach! ook deze keer
Is mij dezelfde ramp weêrvaaren.
| |
[pagina 4]
| |
Toen heb ik u, mijn lieve Lier,
10[regelnummer]
Mistroostig aan den wand gehangen.
De droefheid bluschte 't edelst vier -
'k Was wars van forsche heldenzangen.
Ga naar voetnoot12
Zoo snelden dag aan dag voorbij;
Geen eerzucht kon mijn ijver wekken.
15[regelnummer]
Geen roem van heldenpoëzij
Kon mij uit mijnen sluimer wekken.
Maar, toen ik in dien donk'ren nacht
Van lusteloosheid lag verzonken,
Deedt mij een Godheid onverwacht
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Op nieuw in edel vuur ontvonken.
De Liefde bragt het minlijkst beeld,
Den roem der schoonheid voor mijne oogen.
Straks door dien zuiv'ren glans gestreeld,
Ga naar voetnoot23
Werd ik in zanglust opgetogen.
25[regelnummer]
Toen greep ik u, mijn lieve Lier,
En spande uw vaak gesprongen koorden.
Ga naar voetnoot26
De Liefde gaf mijn zangen zwier,
Gaf kragt en luister aan mijn woorden.
Mijn Speeltuig, nu zult gij voordäan
30[regelnummer]
Alleen ter eer van Fillis klinken;
Terwijl een krans van mirteblaên
Ga naar voetnoot31
Altoos om mijne kruin zal blinken!
|
|