[Woord vooraf]
DE HELE WERELD SPANT SAMEN, OM TE MAKEN, dat ik niet werk. Ik zou aan het hoofd kunnen staan van een landbouwonderneming, een advocatenkantoor, een autobusbedrijf, een gezin, een fotografisch atelier, een tijdschrift, een zondagsschool en ik weet niet wat al meer, maar ik krijg er geen kans toe. Nu de wereld mijn werk blijkbaar niet nodig heeft, achtte ik mij aan het bijbelwoord: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen’ onttrokken en omdat er dus nergens een vaste plaats voor me was, heb ik me maar meteen in beweging gezet. Gelukkig kan ik een klein beetje portrettekenen, zodat ik niet gemakkelijk verhonger en daarop heb ik me acht maanden lang voort laten drijven van de ene stad naar de andere en toen ik boordevol herinneringen terugkwam en al mijn vrienden en kennissen daar nog net zo zag zitten als toen ik hen verliet, wist ik het niet meer: voor wie was de belofte van het leven het meest in vervulling gegaan?
Nu ga ik uitverkoop houden van mijn herinneringen; alles moet weg, aanstonds komt er weer een nieuwe lading en die kan ik alleen maar behoorlijk ontvangen in het gevoel, dat ik al het voorafgaande gerust mag vergeten en dat niet ik, maar een ander het is geweest, die dat alles heeft ondergaan.
B.